Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Gelijkspelen (to tie) conjugation

Dutch
4 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
speel gelijk
speelt gelijk
speelt gelijk
spelen gelijk
spelen gelijk
spelen gelijk
Present perfect tense
heb gelijkgespeeld
hebt gelijkgespeeld
heeft gelijkgespeeld
hebben gelijkgespeeld
hebben gelijkgespeeld
hebben gelijkgespeeld
Past tense
speelde gelijk
speelde gelijk
speelde gelijk
speelden gelijk
speelden gelijk
speelden gelijk
Future tense
zal gelijkspelen
zult gelijkspelen
zal gelijkspelen
zullen gelijkspelen
zullen gelijkspelen
zullen gelijkspelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou gelijkspelen
zou gelijkspelen
zou gelijkspelen
zouden gelijkspelen
zouden gelijkspelen
zouden gelijkspelen
Subjunctive mood
spele gelijk
spele gelijk
spele gelijk
spele gelijk
spele gelijk
spele gelijk
Past perfect tense
had gelijkgespeeld
had gelijkgespeeld
had gelijkgespeeld
hadden gelijkgespeeld
hadden gelijkgespeeld
hadden gelijkgespeeld
Future perf.
zal gelijkgespeeld hebben
zal gelijkgespeeld hebben
zal gelijkgespeeld hebben
zullen gelijkgespeeld hebben
zullen gelijkgespeeld hebben
zullen gelijkgespeeld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gelijkgespeeld hebben
zou gelijkgespeeld hebben
zou gelijkgespeeld hebben
zouden gelijkgespeeld hebben
zouden gelijkgespeeld hebben
zouden gelijkgespeeld hebben
Present bijzin tense
gelijkspeel
gelijkspeelt
gelijkspeelt
gelijkspelen
gelijkspelen
gelijkspelen
Past bijzin tense
gelijkspeelde
gelijkspeelde
gelijkspeelde
gelijkspeelden
gelijkspeelden
gelijkspeelden
Future bijzin tense
zal gelijkspelen
zult gelijkspelen
zal gelijkspelen
zullen gelijkspelen
zullen gelijkspelen
zullen gelijkspelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou gelijkspelen
zou gelijkspelen
zou gelijkspelen
zouden gelijkspelen
zouden gelijkspelen
zouden gelijkspelen
Subjunctive bijzin mood
gelijkspele
gelijkspele
gelijkspele
gelijkspele
gelijkspele
gelijkspele
Du
Ihr
Imperative mood
speel gelijk
speelt gelijk

Examples of gelijkspelen

Example in DutchTranslation in English
Als we de volgende beslissende wedstrijd gelijkspelen... tellen de tegengoals mee voor het eindklassement.Maybe you know when a playoff game is tied, as our next game could be goals scored against us in previous games reflect on the eventual tally.
Als ze niet winnen of gelijkspelen zal het lastig worden de finaleronde te bereiken.If they don't beat or tie the Swedes, it'll be very difficult to advance to the medal round.
Nou, we kwamen, we streden en we speelden gelijk.Well, we came, we competed and we tied.
We speelden gelijk.We tied.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

flenzen
do
fusioneren
shoot dead
garneren
garnish
gedenken
recall
gelijkschakelen
right turn
gelijkstaan
tie
generen
feel embarrassed
gevangennemen
capture
giechelen
giggle
giegagen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'tie':

None found.