Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Cachetteren (to seal) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
cachetteer
cachetteert
cachetteert
cachetteren
cachetteren
cachetteren
Present perfect tense
heb gecachetteerd
hebt gecachetteerd
heeft gecachetteerd
hebben gecachetteerd
hebben gecachetteerd
hebben gecachetteerd
Past tense
cachetteerde
cachetteerde
cachetteerde
cachetteerden
cachetteerden
cachetteerden
Future tense
zal cachetteren
zult cachetteren
zal cachetteren
zullen cachetteren
zullen cachetteren
zullen cachetteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou cachetteren
zou cachetteren
zou cachetteren
zouden cachetteren
zouden cachetteren
zouden cachetteren
Subjunctive mood
cachettere
cachettere
cachettere
cachettere
cachettere
cachettere
Past perfect tense
had gecachetteerd
had gecachetteerd
had gecachetteerd
hadden gecachetteerd
hadden gecachetteerd
hadden gecachetteerd
Future perf.
zal gecachetteerd hebben
zal gecachetteerd hebben
zal gecachetteerd hebben
zullen gecachetteerd hebben
zullen gecachetteerd hebben
zullen gecachetteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecachetteerd hebben
zou gecachetteerd hebben
zou gecachetteerd hebben
zouden gecachetteerd hebben
zouden gecachetteerd hebben
zouden gecachetteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
cachetteer
cachetteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

brallen
bluster
brengen
bring
brullen
roar
buigen
bend
buitengooien
throw out
buitenwippen
do
buizen
fail
buurten
do
cadanceren
do
charmeren
charm

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'seal':

None found.