Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Cadanceren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
cadanceer
cadanceert
cadanceert
cadanceren
cadanceren
cadanceren
Present perfect tense
heb gecadanceerd
hebt gecadanceerd
heeft gecadanceerd
hebben gecadanceerd
hebben gecadanceerd
hebben gecadanceerd
Past tense
cadanceerde
cadanceerde
cadanceerde
cadanceerden
cadanceerden
cadanceerden
Future tense
zal cadanceren
zult cadanceren
zal cadanceren
zullen cadanceren
zullen cadanceren
zullen cadanceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou cadanceren
zou cadanceren
zou cadanceren
zouden cadanceren
zouden cadanceren
zouden cadanceren
Subjunctive mood
cadancere
cadancere
cadancere
cadancere
cadancere
cadancere
Past perfect tense
had gecadanceerd
had gecadanceerd
had gecadanceerd
hadden gecadanceerd
hadden gecadanceerd
hadden gecadanceerd
Future perf.
zal gecadanceerd hebben
zal gecadanceerd hebben
zal gecadanceerd hebben
zullen gecadanceerd hebben
zullen gecadanceerd hebben
zullen gecadanceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecadanceerd hebben
zou gecadanceerd hebben
zou gecadanceerd hebben
zouden gecadanceerd hebben
zouden gecadanceerd hebben
zouden gecadanceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
cadanceer
cadanceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.