Zetelen (to reside) conjugation

Dutch
11 examples

Conjugation of zetelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zetel
I reside
zetelt
you reside
zetelt
he/she/it resides
zetelen
we reside
zetelen
you all reside
zetelen
they reside
Present perfect tense
heb gezeteld
I have resided
hebt gezeteld
you have resided
heeft gezeteld
he/she/it has resided
hebben gezeteld
we have resided
hebben gezeteld
you all have resided
hebben gezeteld
they have resided
Past tense
zetelde
I resided
zetelde
you resided
zetelde
he/she/it resided
zetelden
we resided
zetelden
you all resided
zetelden
they resided
Future tense
zal zetelen
I will reside
zult zetelen
you will reside
zal zetelen
he/she/it will reside
zullen zetelen
we will reside
zullen zetelen
you all will reside
zullen zetelen
they will reside
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou zetelen
I would reside
zou zetelen
you would reside
zou zetelen
he/she/it would reside
zouden zetelen
we would reside
zouden zetelen
you all would reside
zouden zetelen
they would reside
Subjunctive mood
zetele
I reside
zetele
you reside
zetele
he/she/it reside
zetele
we reside
zetele
you all reside
zetele
they reside
Past perfect tense
had gezeteld
I had resided
had gezeteld
you had resided
had gezeteld
he/she/it had resided
hadden gezeteld
we had resided
hadden gezeteld
you all had resided
hadden gezeteld
they had resided
Future perf.
zal gezeteld hebben
I will have resided
zal gezeteld hebben
you will have resided
zal gezeteld hebben
he/she/it will have resided
zullen gezeteld hebben
we will have resided
zullen gezeteld hebben
you all will have resided
zullen gezeteld hebben
they will have resided
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gezeteld hebben
I would have resided
zou gezeteld hebben
you would have resided
zou gezeteld hebben
he/she/it would have resided
zouden gezeteld hebben
we would have resided
zouden gezeteld hebben
you all would have resided
zouden gezeteld hebben
they would have resided
Du
Ihr
Imperative mood
zetel
reside
zetelt
reside

Examples of zetelen

Example in DutchTranslation in English
En de meest efficiënte methoden van geoptimaliseerde menselijke gezondheid... fysieke productie, distributie, stedelijke infrastructuur en dergelijke... zetelen op het gebied van wetenschap en... technologie, niet op het gebied van politiek of monetaire economie.And the most efficient methods of optimized human health physical production, distribution, city infrastructure and the like reside in the field of science and technology - not politics or monetary economics.
En prions zetelen zich in menselijk zenuwweefsel.And prions reside in human neuro tissue.
Ik weet dat het bewustzijn de zetel van de rede is, George, en dat het bewustzijn in de hersenen zit.I know that the mind is the seat of reason, George, and that the mind resides in the brain.
Je krijgt je zetel terug, eens dat de president terug is.You'll resume your seat - once the president returns.
Mr. President... de eerste vrouw op die zetel.Mr. President the first woman in that chair.
Vandaag zei de president: " Zolang ik in het Witte Huis zetel..."The president said today, "So long as I am in the White House,
Vicepresident Walden wil dat ik me kandidaat stel voor Johnsons zetel.Vice President Walden wants me to run for Congressman Johnson's seat.
- De duivel zetelt niet in de hel.- The devil doesn't reside in hell, Mr. Walker.
God zetelt in die spiegel.God resides in the mirror.
Maar waar zetelt de ziel dan in Franny Veen?But where does the soul reside in Franny Veen?
Waar zetelt dat schoonheidsprincipe, de ziel in zo'n vrouw?Where does that principle of beauty, the soul reside in such a woman?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

betelen
do
netelen
nettle
oetelen
do
potelen
do
ratelen
rattle
titelen
title
zadelen
saddle
zamelen
gather
zegelen
seal
zemelen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

woeden
rage
wrikkelen
do
zaaien
sow
zakendoen
do business
zeggen
say
zeilderen
sail approach
zemen
leather
zepen
soap
zetten
put
ziegezagen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'reside':

None found.
Learning languages?