Pingelen (to haggle) conjugation

Dutch
6 examples

Conjugation of pingelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pingel
I haggle
pingelt
you haggle
pingelt
he/she/it haggles
pingelen
we haggle
pingelen
you all haggle
pingelen
they haggle
Present perfect tense
heb gepingeld
I have haggled
hebt gepingeld
you have haggled
heeft gepingeld
he/she/it has haggled
hebben gepingeld
we have haggled
hebben gepingeld
you all have haggled
hebben gepingeld
they have haggled
Past tense
pingelde
I haggled
pingelde
you haggled
pingelde
he/she/it haggled
pingelden
we haggled
pingelden
you all haggled
pingelden
they haggled
Future tense
zal pingelen
I will haggle
zult pingelen
you will haggle
zal pingelen
he/she/it will haggle
zullen pingelen
we will haggle
zullen pingelen
you all will haggle
zullen pingelen
they will haggle
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou pingelen
I would haggle
zou pingelen
you would haggle
zou pingelen
he/she/it would haggle
zouden pingelen
we would haggle
zouden pingelen
you all would haggle
zouden pingelen
they would haggle
Subjunctive mood
pingele
I haggle
pingele
you haggle
pingele
he/she/it haggle
pingele
we haggle
pingele
you all haggle
pingele
they haggle
Past perfect tense
had gepingeld
I had haggled
had gepingeld
you had haggled
had gepingeld
he/she/it had haggled
hadden gepingeld
we had haggled
hadden gepingeld
you all had haggled
hadden gepingeld
they had haggled
Future perf.
zal gepingeld hebben
I will have haggled
zal gepingeld hebben
you will have haggled
zal gepingeld hebben
he/she/it will have haggled
zullen gepingeld hebben
we will have haggled
zullen gepingeld hebben
you all will have haggled
zullen gepingeld hebben
they will have haggled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepingeld hebben
I would have haggled
zou gepingeld hebben
you would have haggled
zou gepingeld hebben
he/she/it would have haggled
zouden gepingeld hebben
we would have haggled
zouden gepingeld hebben
you all would have haggled
zouden gepingeld hebben
they would have haggled
Du
Ihr
Imperative mood
pingel
haggle
pingelt
haggle

Examples of pingelen

Example in DutchTranslation in English
- Gaan we de hele dag staan pingelen?Are we going to stand here and haggle all day?
En als ze beslist om te kopen, probeert ze af te pingelen, alsof ze het geld niet heeft.And if she ever does buy, she tries to haggle with the price, like she can't afford it.
En van wat ik hoor ben je niet in de positie om te pingelen.And from what I hear, you're not in a position to haggle.
Haar man wilde pingelen.Her husband tried to haggle.
Ik hou niet van pingelen.I don't like to haggle.
Je hebt een liefdadigheidsinstelling gepingeld.You haggled a charity.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Random

parkeren
park
pesten
pester
peuren
bob
pierewaaien
go on the spree
pimpelen
tipple
pingpongen
table tennis
pitchen
pitch
plankzeilen
windsurf
plateren
plat
platleggen
shut down

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'haggle':

None found.
Learning languages?