Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Jengelen (to whine) conjugation

Dutch
3 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
jengel
jengelt
jengelt
jengelen
jengelen
jengelen
Present perfect tense
heb gejengeld
hebt gejengeld
heeft gejengeld
hebben gejengeld
hebben gejengeld
hebben gejengeld
Past tense
jengelde
jengelde
jengelde
jengelden
jengelden
jengelden
Future tense
zal jengelen
zult jengelen
zal jengelen
zullen jengelen
zullen jengelen
zullen jengelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou jengelen
zou jengelen
zou jengelen
zouden jengelen
zouden jengelen
zouden jengelen
Subjunctive mood
jengele
jengele
jengele
jengele
jengele
jengele
Past perfect tense
had gejengeld
had gejengeld
had gejengeld
hadden gejengeld
hadden gejengeld
hadden gejengeld
Future perf.
zal gejengeld hebben
zal gejengeld hebben
zal gejengeld hebben
zullen gejengeld hebben
zullen gejengeld hebben
zullen gejengeld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gejengeld hebben
zou gejengeld hebben
zou gejengeld hebben
zouden gejengeld hebben
zouden gejengeld hebben
zouden gejengeld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
jengel
jengelt

Examples of jengelen

Example in DutchTranslation in English
Niet jengelen.Don't whine.
- lk jengel niet. "lk ben m'n kapsel zo zat.[whining] I don't whine!
Ik jengel niet, ik ben niet behoeftig en ik lummel niet.I don't whine, I'm not needy, and I don't slack.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bengelen
do
bungelen
do
hengelen
do
jeuzelen
do
joggelen
do
mangelen
lack
mengelen
mix
pingelen
haggle
ringelen
do
singelen
girth
tengelen
do
tingelen
tinkle

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'whine':

None found.