Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Tingelen (to tinkle) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
tingel
tingelt
tingelt
tingelen
tingelen
tingelen
Present perfect tense
heb getingeld
hebt getingeld
heeft getingeld
hebben getingeld
hebben getingeld
hebben getingeld
Past tense
tingelde
tingelde
tingelde
tingelden
tingelden
tingelden
Future tense
zal tingelen
zult tingelen
zal tingelen
zullen tingelen
zullen tingelen
zullen tingelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou tingelen
zou tingelen
zou tingelen
zouden tingelen
zouden tingelen
zouden tingelen
Subjunctive mood
tingele
tingele
tingele
tingele
tingele
tingele
Past perfect tense
had getingeld
had getingeld
had getingeld
hadden getingeld
hadden getingeld
hadden getingeld
Future perf.
zal getingeld hebben
zal getingeld hebben
zal getingeld hebben
zullen getingeld hebben
zullen getingeld hebben
zullen getingeld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getingeld hebben
zou getingeld hebben
zou getingeld hebben
zouden getingeld hebben
zouden getingeld hebben
zouden getingeld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
tingel
tingelt

Examples of tingelen

Example in DutchTranslation in English
Mr Broadway moet gaan piemelen voor hij weer kan gaan tingelen.Mr Broadway has to tinkle before he can tinkle.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Random

terugzinken
sink back
tevredenstellen
satisfy
tezen
do
tikken
do
timen
do
timmeren
build
tinkelen
tinkle
tjilpen
twitter
toebidden
do
toedenken
have in mind

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'tinkle':

None found.