Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afleren (to do) conjugation

Dutch
7 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
leer af
leert af
leert af
leren af
leren af
leren af
Present perfect tense
heb afgeleerd
hebt afgeleerd
heeft afgeleerd
hebben afgeleerd
hebben afgeleerd
hebben afgeleerd
Past tense
leerde af
leerde af
leerde af
leerden af
leerden af
leerden af
Future tense
zal afleren
zult afleren
zal afleren
zullen afleren
zullen afleren
zullen afleren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afleren
zou afleren
zou afleren
zouden afleren
zouden afleren
zouden afleren
Subjunctive mood
lere af
lere af
lere af
lere af
lere af
lere af
Past perfect tense
had afgeleerd
had afgeleerd
had afgeleerd
hadden afgeleerd
hadden afgeleerd
hadden afgeleerd
Future perf.
zal afgeleerd hebben
zal afgeleerd hebben
zal afgeleerd hebben
zullen afgeleerd hebben
zullen afgeleerd hebben
zullen afgeleerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeleerd hebben
zou afgeleerd hebben
zou afgeleerd hebben
zouden afgeleerd hebben
zouden afgeleerd hebben
zouden afgeleerd hebben
Present bijzin tense
afleer
afleert
afleert
afleren
afleren
afleren
Past bijzin tense
afleerde
afleerde
afleerde
afleerden
afleerden
afleerden
Future bijzin tense
zal afleren
zult afleren
zal afleren
zullen afleren
zullen afleren
zullen afleren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afleren
zou afleren
zou afleren
zouden afleren
zouden afleren
zouden afleren
Subjunctive bijzin mood
aflere
aflere
aflere
aflere
aflere
aflere
Du
Ihr
Imperative mood
leer af
leert af

Examples of afleren

Example in DutchTranslation in English
- Precies de houding... die je moet afleren.There's no such thing. Exactly the attitude you must abandon.
Daar moet je afleren.You can't do that anymore.
Dat is precies wat ik ga doen, het hem afleren.That's what I've been trying to do, educate him out of it.
Dat moet je afleren.Um, Dr. Bailey? Surgeons don't say "um," O'Malley.
Die gewoonte om niet meteen te vertrekken, moet ik eens afleren.I've really got to learn to just do the damage and get out of town. It's the "stay and gloat" - gets me every time.
Jij hebt 'n nieuwsgierig plattelandsjoch alle fatsoen afgeleerd.After you done turned a curious country boy... against all that's right and decent.
Ik wil dat je dat afleert.I'd like you to get out of the habit of doing that.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.