Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afjagen

to hunt

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afjagen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
jaag af
I hunt
jaagt af
you hunt
jaagt af
he/she/it hunts
jagen af
we hunt
jagen af
you all hunt
jagen af
they hunt
Present perfect tense
heb afgejaagd
I have hunted
hebt afgejaagd
you have hunted
heeft afgejaagd
he/she/it has hunted
hebben afgejaagd
we have hunted
hebben afgejaagd
you all have hunted
hebben afgejaagd
they have hunted
Past tense
jaagde af;joeg af
I hunted
jaagde af;joeg af
you hunted
jaagde af;joeg af
he/she/it hunted
jaagden af;joegen af
we hunted
jaagden af;joegen af
you all hunted
jaagden af;joegen af
they hunted
Future tense
zal afjagen
I will hunt
zult afjagen
you will hunt
zal afjagen
he/she/it will hunt
zullen afjagen
we will hunt
zullen afjagen
you all will hunt
zullen afjagen
they will hunt
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afjagen
I would hunt
zou afjagen
you would hunt
zou afjagen
he/she/it would hunt
zouden afjagen
we would hunt
zouden afjagen
you all would hunt
zouden afjagen
they would hunt
Subjunctive mood
jage af
I hunt
jage af
you hunt
jage af
he/she/it hunt
jage af
we hunt
jage af
you all hunt
jage af
they hunt
Past perfect tense
had afgejaagd
I had hunted
had afgejaagd
you had hunted
had afgejaagd
he/she/it had hunted
hadden afgejaagd
we had hunted
hadden afgejaagd
you all had hunted
hadden afgejaagd
they had hunted
Future perf.
zal afgejaagd hebben
I will have hunted
zal afgejaagd hebben
you will have hunted
zal afgejaagd hebben
he/she/it will have hunted
zullen afgejaagd hebben
we will have hunted
zullen afgejaagd hebben
you all will have hunted
zullen afgejaagd hebben
they will have hunted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgejaagd hebben
I would have hunted
zou afgejaagd hebben
you would have hunted
zou afgejaagd hebben
he/she/it would have hunted
zouden afgejaagd hebben
we would have hunted
zouden afgejaagd hebben
you all would have hunted
zouden afgejaagd hebben
they would have hunted
Present bijzin tense
afjaag
I hunt
afjaagt
you hunt
afjaagt
he/she/it hunts
afjagen
we hunt
afjagen
you all hunt
afjagen
they hunt
Past bijzin tense
afjaagde;afjoeg
I hunted
afjaagde;afjoeg
you hunted
afjaagde;afjoeg
he/she/it hunted
afjaagden;afjoegen
we hunted
afjaagden;afjoegen
you all hunted
afjaagden;afjoegen
they hunted
Future bijzin tense
zal afjagen
I will hunt
zult afjagen
you will hunt
zal afjagen
he/she/it will hunt
zullen afjagen
we will hunt
zullen afjagen
you all will hunt
zullen afjagen
they will hunt
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afjagen
I would hunt
zou afjagen
you would hunt
zou afjagen
he/she/it would hunt
zouden afjagen
we would hunt
zouden afjagen
you all would hunt
zouden afjagen
they would hunt
Subjunctive bijzin mood
afjage
I hunt
afjage
you hunt
afjage
he/she/it hunt
afjage
we hunt
afjage
you all hunt
afjage
they hunt
Du
Ihr
Imperative mood
jaag af
hunt
jaagt af
hunt

Examples of afjagen

- Graboids gaan bij 't jagen af op...

-Graboids hunt by sensing--

Maar als zij foto's kunnen maken van ons die walvissen vermoorden... dan pakken ze ons het recht om te jagen af.

But if we give them pictures of us killing those whales, they could take away our rights to hunt.