Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afharen (to do) conjugation

Dutch
7 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
haar af
haart af
haart af
haren af
haren af
haren af
Present perfect tense
heb afgehaard
hebt afgehaard
heeft afgehaard
hebben afgehaard
hebben afgehaard
hebben afgehaard
Past tense
haarde af
haarde af
haarde af
haarden af
haarden af
haarden af
Future tense
zal afharen
zult afharen
zal afharen
zullen afharen
zullen afharen
zullen afharen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afharen
zou afharen
zou afharen
zouden afharen
zouden afharen
zouden afharen
Subjunctive mood
hare af
hare af
hare af
hare af
hare af
hare af
Past perfect tense
had afgehaard
had afgehaard
had afgehaard
hadden afgehaard
hadden afgehaard
hadden afgehaard
Future perf.
zal afgehaard hebben
zal afgehaard hebben
zal afgehaard hebben
zullen afgehaard hebben
zullen afgehaard hebben
zullen afgehaard hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgehaard hebben
zou afgehaard hebben
zou afgehaard hebben
zouden afgehaard hebben
zouden afgehaard hebben
zouden afgehaard hebben
Present bijzin tense
afhaar
afhaart
afhaart
afharen
afharen
afharen
Past bijzin tense
afhaarde
afhaarde
afhaarde
afhaarden
afhaarden
afhaarden
Future bijzin tense
zal afharen
zult afharen
zal afharen
zullen afharen
zullen afharen
zullen afharen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afharen
zou afharen
zou afharen
zouden afharen
zouden afharen
zouden afharen
Subjunctive bijzin mood
afhare
afhare
afhare
afhare
afhare
afhare
Du
Ihr
Imperative mood
haar af
haart af

Examples of afharen

Example in DutchTranslation in English
"Plotseling, toen ze de kerkdeuren bereikte, kwam de waterspuwer die het heilige gebouw bewaakte tot leven en dook op haar af.""Suddenly, as she reached the cathedral doors, the gargoyle that guarded the sacred structure came to life and swooped down upon her."
- Blijf met je handen van haar af.Stop it. - Stand down. - Hey!
- Blijf van m'n haar af... het is zo intiem.Hey, look, don't do the hair-pull.
- Dat hangt van haar af.I don't know. It's up to her.
- Nee, je belde dat wegwerpmobieltje. Degene die opnam, stuurde een onbekende op haar af die Laura Cambridge heeft gewurgd.AII you had to do was call that same burner phone, and whoever answered sent a man, a man without a face who choked the life out of Laura Cambridge, and then he broke into her home and her work
Hé, blijf van m'n nieuwe haren af.Not my new hairs. What are you doing?
Zuster, knip asjeblieft niet haar haren af.Sister, please don't cut her hair.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afgeren
do
afhaken
unhook
afhalen
pick up
afhogen
do
afhoren
do
afhuren
do
afkeren
turn away
afleren
do
afmeren
moor
afmuren
do
afteren
do
afturen
do
afvaren
depart
afvuren
fire
afweren
deflect

Similar but longer

afhameren
do
afharden
harden
afharken
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.