Afhameren (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of afhameren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
hamer af
I do
hamert af
you do
hamert af
he/she/it does
hameren af
we do
hameren af
you all do
hameren af
they do
Present perfect tense
heb afgehamerd
I have done
hebt afgehamerd
you have done
heeft afgehamerd
he/she/it has done
hebben afgehamerd
we have done
hebben afgehamerd
you all have done
hebben afgehamerd
they have done
Past tense
hamerde af
I did
hamerde af
you did
hamerde af
he/she/it did
hamerden af
we did
hamerden af
you all did
hamerden af
they did
Future tense
zal afhameren
I will do
zult afhameren
you will do
zal afhameren
he/she/it will do
zullen afhameren
we will do
zullen afhameren
you all will do
zullen afhameren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afhameren
I would do
zou afhameren
you would do
zou afhameren
he/she/it would do
zouden afhameren
we would do
zouden afhameren
you all would do
zouden afhameren
they would do
Subjunctive mood
hamere af
I do
hamere af
you do
hamere af
he/she/it do
hamere af
we do
hamere af
you all do
hamere af
they do
Past perfect tense
had afgehamerd
I had done
had afgehamerd
you had done
had afgehamerd
he/she/it had done
hadden afgehamerd
we had done
hadden afgehamerd
you all had done
hadden afgehamerd
they had done
Future perf.
zal afgehamerd hebben
I will have done
zal afgehamerd hebben
you will have done
zal afgehamerd hebben
he/she/it will have done
zullen afgehamerd hebben
we will have done
zullen afgehamerd hebben
you all will have done
zullen afgehamerd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgehamerd hebben
I would have done
zou afgehamerd hebben
you would have done
zou afgehamerd hebben
he/she/it would have done
zouden afgehamerd hebben
we would have done
zouden afgehamerd hebben
you all would have done
zouden afgehamerd hebben
they would have done
Present bijzin tense
afhamer
I do
afhamert
you do
afhamert
he/she/it does
afhameren
we do
afhameren
you all do
afhameren
they do
Past bijzin tense
afhamerde
I did
afhamerde
you did
afhamerde
he/she/it did
afhamerden
we did
afhamerden
you all did
afhamerden
they did
Future bijzin tense
zal afhameren
I will do
zult afhameren
you will do
zal afhameren
he/she/it will do
zullen afhameren
we will do
zullen afhameren
you all will do
zullen afhameren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afhameren
I would do
zou afhameren
you would do
zou afhameren
he/she/it would do
zouden afhameren
we would do
zouden afhameren
you all would do
zouden afhameren
they would do
Subjunctive bijzin mood
afhamere
I do
afhamere
you do
afhamere
he/she/it do
afhamere
we do
afhamere
you all do
afhamere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
hamer af
do
hamert af
do

Examples of afhameren

Example in DutchTranslation in English
Niet om grappig te zijn, maar hoe vaak spoel jij een hamer af?Not to be funny, but how often do you wash a hammer?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

behameren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?