Afweren (to deflect) conjugation

Dutch
6 examples

Conjugation of afweren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
weer af
I deflect
weert af
you deflect
weert af
he/she/it deflects
weren af
we deflect
weren af
you all deflect
weren af
they deflect
Present perfect tense
heb afgeweerd
I have deflected
hebt afgeweerd
you have deflected
heeft afgeweerd
he/she/it has deflected
hebben afgeweerd
we have deflected
hebben afgeweerd
you all have deflected
hebben afgeweerd
they have deflected
Past tense
weerde af
I deflected
weerde af
you deflected
weerde af
he/she/it deflected
weerden af
we deflected
weerden af
you all deflected
weerden af
they deflected
Future tense
zal afweren
I will deflect
zult afweren
you will deflect
zal afweren
he/she/it will deflect
zullen afweren
we will deflect
zullen afweren
you all will deflect
zullen afweren
they will deflect
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afweren
I would deflect
zou afweren
you would deflect
zou afweren
he/she/it would deflect
zouden afweren
we would deflect
zouden afweren
you all would deflect
zouden afweren
they would deflect
Subjunctive mood
were af
I deflect
were af
you deflect
were af
he/she/it deflect
were af
we deflect
were af
you all deflect
were af
they deflect
Past perfect tense
had afgeweerd
I had deflected
had afgeweerd
you had deflected
had afgeweerd
he/she/it had deflected
hadden afgeweerd
we had deflected
hadden afgeweerd
you all had deflected
hadden afgeweerd
they had deflected
Future perf.
zal afgeweerd hebben
I will have deflected
zal afgeweerd hebben
you will have deflected
zal afgeweerd hebben
he/she/it will have deflected
zullen afgeweerd hebben
we will have deflected
zullen afgeweerd hebben
you all will have deflected
zullen afgeweerd hebben
they will have deflected
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeweerd hebben
I would have deflected
zou afgeweerd hebben
you would have deflected
zou afgeweerd hebben
he/she/it would have deflected
zouden afgeweerd hebben
we would have deflected
zouden afgeweerd hebben
you all would have deflected
zouden afgeweerd hebben
they would have deflected
Present bijzin tense
afweer
I deflect
afweert
you deflect
afweert
he/she/it deflects
afweren
we deflect
afweren
you all deflect
afweren
they deflect
Past bijzin tense
afweerde
I deflected
afweerde
you deflected
afweerde
he/she/it deflected
afweerden
we deflected
afweerden
you all deflected
afweerden
they deflected
Future bijzin tense
zal afweren
I will deflect
zult afweren
you will deflect
zal afweren
he/she/it will deflect
zullen afweren
we will deflect
zullen afweren
you all will deflect
zullen afweren
they will deflect
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afweren
I would deflect
zou afweren
you would deflect
zou afweren
he/she/it would deflect
zouden afweren
we would deflect
zouden afweren
you all would deflect
zouden afweren
they would deflect
Subjunctive bijzin mood
afwere
I deflect
afwere
you deflect
afwere
he/she/it deflect
afwere
we deflect
afwere
you all deflect
afwere
they deflect
Du
Ihr
Imperative mood
weer af
deflect
weert af
deflect

Examples of afweren

Example in DutchTranslation in English
Deze slaven moeten de eerste aanval afweren.These slaves have been ordered to deflect the first attack
Hoe lang ga je het afweren?How long are you going to deflect?
We kunnen hem al jaren zien naderen en hem afweren met een ruimtevaartuig.We would see it coming years in advance and could send a spacecraft there to deflect it into a harmless orbit.
En een schot afgeweerd door Craig.-And a shot deflected by craig. -Watch the middle! come on, Jimmy.
Schot afgeweerd door Myshkin.Shot deflected by Myshkin.
Carpentier met 'n rechtse die Dempsey afweert.Carpentier throws a right that Dempsey deflects.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

acteren
act
adderen
adapt
afgeren
do
afharen
do
afhoren
do
afhuren
do
afkeren
turn away
afleren
do
afmeren
moor
afmuren
do
afteren
do
afturen
do
afvaren
depart
afvuren
fire
afwegen
weigh

Similar but longer

afwateren
drain
afwerken
deflect
afwerpen
shed
afzweren
do

Random

afsnauwen
snub
aftroeven
ruff
aftroggelen
wangle off
afvlieden
do
afvliegen
fly off
afwachten
wait for
afwassen
wash up
afwenken
do
afwentelen
shift
afwerken
deflect

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'deflect':

None found.
Learning languages?