Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afkorten (to abbreviate) conjugation

Dutch
6 examples

Conjugation of afkorten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kort af
I abbreviate
kort af
you abbreviate
kort af
he/she/it abbreviates
korten af
we abbreviate
korten af
you all abbreviate
korten af
they abbreviate
Present perfect tense
heb afgekort
I have abbreviated
hebt afgekort
you have abbreviated
heeft afgekort
he/she/it has abbreviated
hebben afgekort
we have abbreviated
hebben afgekort
you all have abbreviated
hebben afgekort
they have abbreviated
Past tense
kortte af
I abbreviated
kortte af
you abbreviated
kortte af
he/she/it abbreviated
kortten af
we abbreviated
kortten af
you all abbreviated
kortten af
they abbreviated
Future tense
zal afkorten
I will abbreviate
zult afkorten
you will abbreviate
zal afkorten
he/she/it will abbreviate
zullen afkorten
we will abbreviate
zullen afkorten
you all will abbreviate
zullen afkorten
they will abbreviate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afkorten
I would abbreviate
zou afkorten
you would abbreviate
zou afkorten
he/she/it would abbreviate
zouden afkorten
we would abbreviate
zouden afkorten
you all would abbreviate
zouden afkorten
they would abbreviate
Subjunctive mood
korte af
I abbreviate
korte af
you abbreviate
korte af
he/she/it abbreviate
korte af
we abbreviate
korte af
you all abbreviate
korte af
they abbreviate
Past perfect tense
had afgekort
I had abbreviated
had afgekort
you had abbreviated
had afgekort
he/she/it had abbreviated
hadden afgekort
we had abbreviated
hadden afgekort
you all had abbreviated
hadden afgekort
they had abbreviated
Future perf.
zal afgekort hebben
I will have abbreviated
zal afgekort hebben
you will have abbreviated
zal afgekort hebben
he/she/it will have abbreviated
zullen afgekort hebben
we will have abbreviated
zullen afgekort hebben
you all will have abbreviated
zullen afgekort hebben
they will have abbreviated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgekort hebben
I would have abbreviated
zou afgekort hebben
you would have abbreviated
zou afgekort hebben
he/she/it would have abbreviated
zouden afgekort hebben
we would have abbreviated
zouden afgekort hebben
you all would have abbreviated
zouden afgekort hebben
they would have abbreviated
Present bijzin tense
afkort
I abbreviate
afkort
you abbreviate
afkort
he/she/it abbreviates
afkorten
we abbreviate
afkorten
you all abbreviate
afkorten
they abbreviate
Past bijzin tense
afkortte
I abbreviated
afkortte
you abbreviated
afkortte
he/she/it abbreviated
afkortten
we abbreviated
afkortten
you all abbreviated
afkortten
they abbreviated
Future bijzin tense
zal afkorten
I will abbreviate
zult afkorten
you will abbreviate
zal afkorten
he/she/it will abbreviate
zullen afkorten
we will abbreviate
zullen afkorten
you all will abbreviate
zullen afkorten
they will abbreviate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afkorten
I would abbreviate
zou afkorten
you would abbreviate
zou afkorten
he/she/it would abbreviate
zouden afkorten
we would abbreviate
zouden afkorten
you all would abbreviate
zouden afkorten
they would abbreviate
Subjunctive bijzin mood
afkorte
I abbreviate
afkorte
you abbreviate
afkorte
he/she/it abbreviate
afkorte
we abbreviate
afkorte
you all abbreviate
afkorte
they abbreviate
Du
Ihr
Imperative mood
kort af
abbreviate
kort af
abbreviate

Examples of afkorten

Example in DutchTranslation in English
Als het aan mij lag, ik zou iedereen eruit halen die het woord 'straat' afkorten.If it were up to me I'd weed out everyone who abbreviates street.
Weet je er mogen maar 40 woorden in zo'n bericht vanaf een onderzeeboot. dus moet je afkorten.You know, they only give you, like, 40 words to say everything you can to each other... so you gotta abbreviate.
'Wacht Cabine', afgekort als 'WC'.It's abbreviated, of course, "MEN,"
Een vis die vaak wordt afgekort tot COD.Uh, a fish commonly abbreviated to "COD."
Eerder op reis gebruikte ze heel veel afkortingen, maar later spelt ze diezelfde woorden volledig in plaats van afgekort.Earlier in the trip, she uses text abbreviations, but later on she spells out some of the same words she abbreviated.
Ik haat hoe je alles afkort.I hate how you abbreviate everything.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afkanten
bevel
afkatten
do
afkisten
do
afkoelen
cool down
afkolven
pump
bekorten
do
inkorten
abate
opkorten
do

Similar but longer

afkorsten
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'abbreviate':

None found.