Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Aflachen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
lach af
lacht af
lacht af
lachen af
lachen af
lachen af
Present perfect tense
heb afgelachen
hebt afgelachen
heeft afgelachen
hebben afgelachen
hebben afgelachen
hebben afgelachen
Past tense
lachte af
lachte af
lachte af
lachten af
lachten af
lachten af
Future tense
zal aflachen
zult aflachen
zal aflachen
zullen aflachen
zullen aflachen
zullen aflachen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aflachen
zou aflachen
zou aflachen
zouden aflachen
zouden aflachen
zouden aflachen
Subjunctive mood
lache af
lache af
lache af
lache af
lache af
lache af
Past perfect tense
had afgelachen
had afgelachen
had afgelachen
hadden afgelachen
hadden afgelachen
hadden afgelachen
Future perf.
zal afgelachen hebben
zal afgelachen hebben
zal afgelachen hebben
zullen afgelachen hebben
zullen afgelachen hebben
zullen afgelachen hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgelachen hebben
zou afgelachen hebben
zou afgelachen hebben
zouden afgelachen hebben
zouden afgelachen hebben
zouden afgelachen hebben
Present bijzin tense
aflach
aflacht
aflacht
aflachen
aflachen
aflachen
Past bijzin tense
aflachte
aflachte
aflachte
aflachten
aflachten
aflachten
Future bijzin tense
zal aflachen
zult aflachen
zal aflachen
zullen aflachen
zullen aflachen
zullen aflachen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aflachen
zou aflachen
zou aflachen
zouden aflachen
zouden aflachen
zouden aflachen
Subjunctive bijzin mood
aflache
aflache
aflache
aflache
aflache
aflache
Du
Ihr
Imperative mood
lach af
lacht af

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aflakken
do
aflangen
do
aflappen
do
aflassen
weld

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.