Goeddoen (to do well) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of goeddoen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
doe goed
I do well
doet goed
you do well
doet goed
he/she/it does well
doen goed
we do well
doen goed
you all do well
doen goed
they do well
Present perfect tense
heb goedgedaan
I have done well
hebt goedgedaan
you have done well
heeft goedgedaan
he/she/it has done well
hebben goedgedaan
we have done well
hebben goedgedaan
you all have done well
hebben goedgedaan
they have done well
Past tense
deed goed
I did well
deed goed
you did well
deed goed
he/she/it did well
deden goed
we did well
deden goed
you all did well
deden goed
they did well
Future tense
zal goeddoen
I will do well
zult goeddoen
you will do well
zal goeddoen
he/she/it will do well
zullen goeddoen
we will do well
zullen goeddoen
you all will do well
zullen goeddoen
they will do well
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou goeddoen
I would do well
zou goeddoen
you would do well
zou goeddoen
he/she/it would do well
zouden goeddoen
we would do well
zouden goeddoen
you all would do well
zouden goeddoen
they would do well
Subjunctive mood
doe goed
I do well
doe goed
you do well
doe goed
he/she/it do well
doe goed
we do well
doe goed
you all do well
doe goed
they do well
Past perfect tense
had goedgedaan
I had done well
had goedgedaan
you had done well
had goedgedaan
he/she/it had done well
hadden goedgedaan
we had done well
hadden goedgedaan
you all had done well
hadden goedgedaan
they had done well
Future perf.
zal goedgedaan hebben
I will have done well
zal goedgedaan hebben
you will have done well
zal goedgedaan hebben
he/she/it will have done well
zullen goedgedaan hebben
we will have done well
zullen goedgedaan hebben
you all will have done well
zullen goedgedaan hebben
they will have done well
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou goedgedaan hebben
I would have done well
zou goedgedaan hebben
you would have done well
zou goedgedaan hebben
he/she/it would have done well
zouden goedgedaan hebben
we would have done well
zouden goedgedaan hebben
you all would have done well
zouden goedgedaan hebben
they would have done well
Present bijzin tense
goeddoe
I do well
goeddoet
you do well
goeddoet
he/she/it does well
goeddoen
we do well
goeddoen
you all do well
goeddoen
they do well
Past bijzin tense
goeddeed
I did well
goeddeed
you did well
goeddeed
he/she/it did well
goeddeden
we did well
goeddeden
you all did well
goeddeden
they did well
Future bijzin tense
zal goeddoen
I will do well
zult goeddoen
you will do well
zal goeddoen
he/she/it will do well
zullen goeddoen
we will do well
zullen goeddoen
you all will do well
zullen goeddoen
they will do well
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou goeddoen
I would do well
zou goeddoen
you would do well
zou goeddoen
he/she/it would do well
zouden goeddoen
we would do well
zouden goeddoen
you all would do well
zouden goeddoen
they would do well
Subjunctive bijzin mood
goeddoe
I do well
goeddoe
you do well
goeddoe
he/she/it do well
goeddoe
we do well
goeddoe
you all do well
goeddoe
they do well
Du
Ihr
Imperative mood
doe goed
do well
doet g
do well

Examples of goeddoen

Example in DutchTranslation in English
# Het is iets wat ik doe goed ## It's something I do well #
Het is hem daar goedgedaan en ik wil zijn advies.He's done well there and I'd like his advice.
De eenheid was vaak uitgezonden en deed goed werk in Afghanistan.The squad was often stationed abroad and did well in Afghanistan

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

gelieven
do
gisten
ferment
gladscheren
shave
glazuren
glaze
goedachten
well consider
goeddunken
do
goedhouden
good love
goedleggen
well put
goedpraten
explain away
gratificeren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do well':

None found.
Learning languages?