Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Goedleggen (to well put) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
leg goed
legt goed
legt goed
leggen goed
leggen goed
leggen goed
Present perfect tense
heb goedgelegd
hebt goedgelegd
heeft goedgelegd
hebben goedgelegd
hebben goedgelegd
hebben goedgelegd
Past tense
legde goed
legde goed
legde goed
legden goed
legden goed
legden goed
Future tense
zal goedleggen
zult goedleggen
zal goedleggen
zullen goedleggen
zullen goedleggen
zullen goedleggen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou goedleggen
zou goedleggen
zou goedleggen
zouden goedleggen
zouden goedleggen
zouden goedleggen
Subjunctive mood
legge goed
legge goed
legge goed
legge goed
legge goed
legge goed
Past perfect tense
had goedgelegd
had goedgelegd
had goedgelegd
hadden goedgelegd
hadden goedgelegd
hadden goedgelegd
Future perf.
zal goedgelegd hebben
zal goedgelegd hebben
zal goedgelegd hebben
zullen goedgelegd hebben
zullen goedgelegd hebben
zullen goedgelegd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou goedgelegd hebben
zou goedgelegd hebben
zou goedgelegd hebben
zouden goedgelegd hebben
zouden goedgelegd hebben
zouden goedgelegd hebben
Present bijzin tense
goedleg
goedlegt
goedlegt
goedleggen
goedleggen
goedleggen
Past bijzin tense
goedlegde
goedlegde
goedlegde
goedlegden
goedlegden
goedlegden
Future bijzin tense
zal goedleggen
zult goedleggen
zal goedleggen
zullen goedleggen
zullen goedleggen
zullen goedleggen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou goedleggen
zou goedleggen
zou goedleggen
zouden goedleggen
zouden goedleggen
zouden goedleggen
Subjunctive bijzin mood
goedlegge
goedlegge
goedlegge
goedlegge
goedlegge
goedlegge
Du
Ihr
Imperative mood
leg goed
legt g

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

gereedleggen
lay ready
gieren
yaw
glissen
do
gluipen
sneak
gnuiven
chuckle
goedkeuren
approve
goedmaken
make up
grapjassen
do
grappen
do
griffelen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'well put':

None found.