Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Belijden (to belie) conjugation

Dutch
5 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
belijd
belijdt
belijdt
belijden
belijden
belijden
Present perfect tense
heb beleden
hebt beleden
heeft beleden
hebben beleden
hebben beleden
hebben beleden
Past tense
beleed
beleed
beleed
beleden
beleden
beleden
Future tense
zal belijden
zult belijden
zal belijden
zullen belijden
zullen belijden
zullen belijden
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou belijden
zou belijden
zou belijden
zouden belijden
zouden belijden
zouden belijden
Subjunctive mood
belijde
belijde
belijde
belijde
belijde
belijde
Past perfect tense
had beleden
had beleden
had beleden
hadden beleden
hadden beleden
hadden beleden
Future perf.
zal beleden hebben
zal beleden hebben
zal beleden hebben
zullen beleden hebben
zullen beleden hebben
zullen beleden hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou beleden hebben
zou beleden hebben
zou beleden hebben
zouden beleden hebben
zouden beleden hebben
zouden beleden hebben
Du
Ihr
Imperative mood
belijd
belijdt

Examples of belijden

Example in DutchTranslation in English
Die familie kwam naar hier om het te belijden, en ik kan dat niet negeren het is een basis beginsel van hun godsdienst dat als je het lijk, van hun zoon opensnijdt, hij nooit rust zal vinden in het hiernamaals.That family came here to practice it, and I can't ignore a basic tenet of their beliefs: that if I cut open the body, that will prevent their son from finding peace in heaven.
In de middeleeuwen, moesten mensen overtuigingen belijden ... waar ze zich niet aan hielden, om liefde te betonen aan mensen ... met wie ze getrouwd waren en waar ze niet van hielden.In the middle ages, people were required to profess beliefs they did not hold, to profess love for people whom they had married and had no love for.
'Ik geloof en belijdt alles dat de heilige katholieke kerk gelooft, onderwijst en verkondigt, om te worden openbaard door God.'"I believe and profess all that the holy Catholic church believes, teaches, and proclaims, to be revealed by God."
Ik weet niet welk geloof jij belijdt, Peyton, zelfs niet of je er een hebt. Maar dat is wat ik geloof en het troost me.I don't know what your religious affiliation is, Peyton, or if you even have one, but that's what I believe, and it gives me great comfort.
Zij belijdt de ware religie, en wij geloven dat ze Hendrik terug naar Rome zal brengen.She's known to favour true religion and we believe she will bring Henry back to Rome.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

belanden
end up
belenden
abut
beliegen
belie
believen
please
belijmen
do
belijnen
line marking
belikken
do
beluiden
do
benijden
envy
berijden
ride

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'belie':

None found.