Belijden (to belie) conjugation

Dutch
5 examples

Conjugation of belijden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
belijd
I belie
belijdt
you belie
belijdt
he/she/it belies
belijden
we belie
belijden
you all belie
belijden
they belie
Present perfect tense
heb beleden
I have belain
hebt beleden
you have belain
heeft beleden
he/she/it has belain
hebben beleden
we have belain
hebben beleden
you all have belain
hebben beleden
they have belain
Past tense
beleed
I belay
beleed
you belay
beleed
he/she/it belay
beleden
we belay
beleden
you all belay
beleden
they belay
Future tense
zal belijden
I will belie
zult belijden
you will belie
zal belijden
he/she/it will belie
zullen belijden
we will belie
zullen belijden
you all will belie
zullen belijden
they will belie
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou belijden
I would belie
zou belijden
you would belie
zou belijden
he/she/it would belie
zouden belijden
we would belie
zouden belijden
you all would belie
zouden belijden
they would belie
Subjunctive mood
belijde
I belie
belijde
you belie
belijde
he/she/it belie
belijde
we belie
belijde
you all belie
belijde
they belie
Past perfect tense
had beleden
I had belain
had beleden
you had belain
had beleden
he/she/it had belain
hadden beleden
we had belain
hadden beleden
you all had belain
hadden beleden
they had belain
Future perf.
zal beleden hebben
I will have belain
zal beleden hebben
you will have belain
zal beleden hebben
he/she/it will have belain
zullen beleden hebben
we will have belain
zullen beleden hebben
you all will have belain
zullen beleden hebben
they will have belain
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou beleden hebben
I would have belain
zou beleden hebben
you would have belain
zou beleden hebben
he/she/it would have belain
zouden beleden hebben
we would have belain
zouden beleden hebben
you all would have belain
zouden beleden hebben
they would have belain
Du
Ihr
Imperative mood
belijd
belie
belijdt
belie

Examples of belijden

Example in DutchTranslation in English
Die familie kwam naar hier om het te belijden, en ik kan dat niet negeren het is een basis beginsel van hun godsdienst dat als je het lijk, van hun zoon opensnijdt, hij nooit rust zal vinden in het hiernamaals.That family came here to practice it, and I can't ignore a basic tenet of their beliefs: that if I cut open the body, that will prevent their son from finding peace in heaven.
In de middeleeuwen, moesten mensen overtuigingen belijden ... waar ze zich niet aan hielden, om liefde te betonen aan mensen ... met wie ze getrouwd waren en waar ze niet van hielden.In the middle ages, people were required to profess beliefs they did not hold, to profess love for people whom they had married and had no love for.
'Ik geloof en belijdt alles dat de heilige katholieke kerk gelooft, onderwijst en verkondigt, om te worden openbaard door God.'"I believe and profess all that the holy Catholic church believes, teaches, and proclaims, to be revealed by God."
Ik weet niet welk geloof jij belijdt, Peyton, zelfs niet of je er een hebt. Maar dat is wat ik geloof en het troost me.I don't know what your religious affiliation is, Peyton, or if you even have one, but that's what I believe, and it gives me great comfort.
Zij belijdt de ware religie, en wij geloven dat ze Hendrik terug naar Rome zal brengen.She's known to favour true religion and we believe she will bring Henry back to Rome.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

belanden
end up
belenden
abut
beliegen
belie
believen
please
belijmen
do
belijnen
line marking
belikken
do
beluiden
do
benijden
envy
berijden
ride

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'belie':

None found.
Learning languages?