Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Schaken (to shift) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schaak
schaakt
schaakt
schaken
schaken
schaken
Present perfect tense
heb geschaakt
hebt geschaakt
heeft geschaakt
hebben geschaakt
hebben geschaakt
hebben geschaakt
Past tense
schaakte
schaakte
schaakte
schaakten
schaakten
schaakten
Future tense
zal schaken
zult schaken
zal schaken
zullen schaken
zullen schaken
zullen schaken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou schaken
zou schaken
zou schaken
zouden schaken
zouden schaken
zouden schaken
Subjunctive mood
schake
schake
schake
schake
schake
schake
Past perfect tense
had geschaakt
had geschaakt
had geschaakt
hadden geschaakt
hadden geschaakt
hadden geschaakt
Future perf.
zal geschaakt hebben
zal geschaakt hebben
zal geschaakt hebben
zullen geschaakt hebben
zullen geschaakt hebben
zullen geschaakt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geschaakt hebben
zou geschaakt hebben
zou geschaakt hebben
zouden geschaakt hebben
zouden geschaakt hebben
zouden geschaakt hebben
Du
Ihr
Imperative mood
schaak
schaakt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afhaken
unhook
inhaken
hook
omhaken
do
schaden
damage
schalen
do
schamen
be ashamed
scharen
do
schaven
plane
schelen
make a difference
schepen
do
scheren
shave
scholen
school
schonen
clean
schoren
abet
schoven
do

Similar but longer

afschaken
do
schakelen
shift
schakeren
shift

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'shift':

None found.