Lospraten (to do) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of lospraten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
praat los
I do
praat los
you do
praat los
he/she/it does
praten los
we do
praten los
you all do
praten los
they do
Present perfect tense
heb losgepraat
I have done
hebt losgepraat
you have done
heeft losgepraat
he/she/it has done
hebben losgepraat
we have done
hebben losgepraat
you all have done
hebben losgepraat
they have done
Past tense
praatte los
I did
praatte los
you did
praatte los
he/she/it did
praatten los
we did
praatten los
you all did
praatten los
they did
Future tense
zal lospraten
I will do
zult lospraten
you will do
zal lospraten
he/she/it will do
zullen lospraten
we will do
zullen lospraten
you all will do
zullen lospraten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou lospraten
I would do
zou lospraten
you would do
zou lospraten
he/she/it would do
zouden lospraten
we would do
zouden lospraten
you all would do
zouden lospraten
they would do
Subjunctive mood
prate los
I do
prate los
you do
prate los
he/she/it do
prate los
we do
prate los
you all do
prate los
they do
Past perfect tense
had losgepraat
I had done
had losgepraat
you had done
had losgepraat
he/she/it had done
hadden losgepraat
we had done
hadden losgepraat
you all had done
hadden losgepraat
they had done
Future perf.
zal losgepraat hebben
I will have done
zal losgepraat hebben
you will have done
zal losgepraat hebben
he/she/it will have done
zullen losgepraat hebben
we will have done
zullen losgepraat hebben
you all will have done
zullen losgepraat hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou losgepraat hebben
I would have done
zou losgepraat hebben
you would have done
zou losgepraat hebben
he/she/it would have done
zouden losgepraat hebben
we would have done
zouden losgepraat hebben
you all would have done
zouden losgepraat hebben
they would have done
Present bijzin tense
lospraat
I do
lospraat
you do
lospraat
he/she/it does
lospraten
we do
lospraten
you all do
lospraten
they do
Past bijzin tense
lospraatte
I did
lospraatte
you did
lospraatte
he/she/it did
lospraatten
we did
lospraatten
you all did
lospraatten
they did
Future bijzin tense
zal lospraten
I will do
zult lospraten
you will do
zal lospraten
he/she/it will do
zullen lospraten
we will do
zullen lospraten
you all will do
zullen lospraten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou lospraten
I would do
zou lospraten
you would do
zou lospraten
he/she/it would do
zouden lospraten
we would do
zouden lospraten
you all would do
zouden lospraten
they would do
Subjunctive bijzin mood
losprate
I do
losprate
you do
losprate
he/she/it do
losprate
we do
losprate
you all do
losprate
they do
Du
Ihr
Imperative mood
praat los
do
praat los
do

Examples of lospraten

Example in DutchTranslation in English
Ik ga niet met ze vechten, ik wil alleen maar een boot lospraten.I don't want to fight these people. I just want to try to talk them out of a boat.
Met praten los je het niet op.- Talking ain't gonna do the job, man. Okay? - Excuse me.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

lellen
do
lichten
shine
lippen
do
loshalen
do
loslaten
release
loslopen
loosen
lospeuteren
winkle out
losraken
loosen
losschieten
come off
luiden
ring

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?