Aansnorren (to do) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of aansnorren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
snor aan
I do
snort aan
you do
snort aan
he/she/it does
snorren aan
we do
snorren aan
you all do
snorren aan
they do
Present perfect tense
ben aangesnord
I have done
bent aangesnord
you have done
is aangesnord
he/she/it has done
zijn aangesnord
we have done
zijn aangesnord
you all have done
zijn aangesnord
they have done
Past tense
snorde aan
I did
snorde aan
you did
snorde aan
he/she/it did
snorden aan
we did
snorden aan
you all did
snorden aan
they did
Future tense
zal aansnorren
I will do
zult aansnorren
you will do
zal aansnorren
he/she/it will do
zullen aansnorren
we will do
zullen aansnorren
you all will do
zullen aansnorren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aansnorren
I would do
zou aansnorren
you would do
zou aansnorren
he/she/it would do
zouden aansnorren
we would do
zouden aansnorren
you all would do
zouden aansnorren
they would do
Subjunctive mood
snorre aan
I do
snorre aan
you do
snorre aan
he/she/it do
snorre aan
we do
snorre aan
you all do
snorre aan
they do
Past perfect tense
was aangesnord
I had done
was aangesnord
you had done
was aangesnord
he/she/it had done
waren aangesnord
we had done
waren aangesnord
you all had done
waren aangesnord
they had done
Future perf.
zal aangesnord zijn
I will have done
zal aangesnord zijn
you will have done
zal aangesnord zijn
he/she/it will have done
zullen aangesnord zijn
we will have done
zullen aangesnord zijn
you all will have done
zullen aangesnord zijn
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangesnord zijn
I would have done
zou aangesnord zijn
you would have done
zou aangesnord zijn
he/she/it would have done
zouden aangesnord zijn
we would have done
zouden aangesnord zijn
you all would have done
zouden aangesnord zijn
they would have done
Present bijzin tense
aansnor
I do
aansnort
you do
aansnort
he/she/it does
aansnorren
we do
aansnorren
you all do
aansnorren
they do
Past bijzin tense
aansnorde
I did
aansnorde
you did
aansnorde
he/she/it did
aansnorden
we did
aansnorden
you all did
aansnorden
they did
Future bijzin tense
zal aansnorren
I will do
zult aansnorren
you will do
zal aansnorren
he/she/it will do
zullen aansnorren
we will do
zullen aansnorren
you all will do
zullen aansnorren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aansnorren
I would do
zou aansnorren
you would do
zou aansnorren
he/she/it would do
zouden aansnorren
we would do
zouden aansnorren
you all would do
zouden aansnorren
they would do
Subjunctive bijzin mood
aansnorre
I do
aansnorre
you do
aansnorre
he/she/it do
aansnorre
we do
aansnorre
you all do
aansnorre
they do
Du
Ihr
Imperative mood
snor aan
do
snort aan
do

Examples of aansnorren

Example in DutchTranslation in English
Er was acht miljoen dollar aan donaties... op het moment dat deze donkere knappe man met snor aan kwam lopen... met een lach die heel Branson kon verlichten.Anyway, they were up to about $8 million in donations when out walked this dark, handsome man with a mustache and a smile that could light up all of Branson.
Inderdaad, tot uw snor aan toe.All of them. Right down to your moustache.
Want als je een snor, hoe doe je concentreren op iets anders dan met een snor aan het doen?Because if you have a moustache, how do you concentrate on doing anything other than having a moustache?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aansjorren
tighten
aansnoeren
cut

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanschuren
sand
aansjokken
do
aansjouwen
drag along
aansnauwen
snap at
aansnoeren
cut
aanspannen
tension
aanspijkeren
nail on
aansterken
appoint
aanstranden
do
aantappen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?