Snauwen (to snarl) conjugation

Dutch
9 examples

Conjugation of snauwen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
snauw
I snarl
snauwt
you snarl
snauwt
he/she/it snarls
snauwen
we snarl
snauwen
you all snarl
snauwen
they snarl
Present perfect tense
heb gesnauwd
I have snarled
hebt gesnauwd
you have snarled
heeft gesnauwd
he/she/it has snarled
hebben gesnauwd
we have snarled
hebben gesnauwd
you all have snarled
hebben gesnauwd
they have snarled
Past tense
snauwde
I snarled
snauwde
you snarled
snauwde
he/she/it snarled
snauwden
we snarled
snauwden
you all snarled
snauwden
they snarled
Future tense
zal snauwen
I will snarl
zult snauwen
you will snarl
zal snauwen
he/she/it will snarl
zullen snauwen
we will snarl
zullen snauwen
you all will snarl
zullen snauwen
they will snarl
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou snauwen
I would snarl
zou snauwen
you would snarl
zou snauwen
he/she/it would snarl
zouden snauwen
we would snarl
zouden snauwen
you all would snarl
zouden snauwen
they would snarl
Subjunctive mood
snauwe
I snarl
snauwe
you snarl
snauwe
he/she/it snarl
snauwe
we snarl
snauwe
you all snarl
snauwe
they snarl
Past perfect tense
had gesnauwd
I had snarled
had gesnauwd
you had snarled
had gesnauwd
he/she/it had snarled
hadden gesnauwd
we had snarled
hadden gesnauwd
you all had snarled
hadden gesnauwd
they had snarled
Future perf.
zal gesnauwd hebben
I will have snarled
zal gesnauwd hebben
you will have snarled
zal gesnauwd hebben
he/she/it will have snarled
zullen gesnauwd hebben
we will have snarled
zullen gesnauwd hebben
you all will have snarled
zullen gesnauwd hebben
they will have snarled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gesnauwd hebben
I would have snarled
zou gesnauwd hebben
you would have snarled
zou gesnauwd hebben
he/she/it would have snarled
zouden gesnauwd hebben
we would have snarled
zouden gesnauwd hebben
you all would have snarled
zouden gesnauwd hebben
they would have snarled
Du
Ihr
Imperative mood
snauw
snarl
snauwt
snarl

Examples of snauwen

Example in DutchTranslation in English
- Alleen snauwen.- Only with a snarl.
En het snauwen, was het echt luid?And the snarling, was it really loud?
En je krijgt een slecht humeur en begint te snauwen, net als ik.And you'll get bad-tempered and snarly, just like me.
Jullie grauwen en snauwen tegen elkaar als twee gewonde dieren.You snarl and growl at each other like two wounded animals.
Je gaat maar op je rug liggen als iemand tegen je snauwt?You just roll over, show your belly every time somebody snarls?
Je snauwt alleen maar.You haven't stopped snarling since I come home.
Nou... dat zou ik wel doen... als jij niet zo snauwt.Well, maybe I would if you weren't snarling.
Hij snauwde met spottende lach.He snarled with a sneer.
Maar het joeg achter ons, grommend en snauwend, totdat het eindelijk, uit de hemel viel.But it chased us, growling and snarling, until finally, it pounced out of the sky.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

blauwen
blue
brauwen
seel
grauwen
snarl
klauwen
do
knauwen
bite
krauwen
claw
miauwen
meow
schuwen
shun
sjouwen
haul
snaaien
snatch
snakken
pant
snappen
pant
spouwen
do
stouwen
stow

Similar but longer

afsnauwen
snub

Random

shamponeren
shampoo
slachtofferen
sacrifice
smijdigen
do
smotsen
do
snateren
cackle
snebberen
do
sneeuwballen
snow balls
snerpen
shrill
snuffen
do
snuiten
blow nose

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'snarl':

None found.
Learning languages?