Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Puncteren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
puncteer
puncteert
puncteert
puncteren
puncteren
puncteren
Present perfect tense
heb gepuncteerd
hebt gepuncteerd
heeft gepuncteerd
hebben gepuncteerd
hebben gepuncteerd
hebben gepuncteerd
Past tense
puncteerde
puncteerde
puncteerde
puncteerden
puncteerden
puncteerden
Future tense
zal puncteren
zult puncteren
zal puncteren
zullen puncteren
zullen puncteren
zullen puncteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou puncteren
zou puncteren
zou puncteren
zouden puncteren
zouden puncteren
zouden puncteren
Subjunctive mood
punctere
punctere
punctere
punctere
punctere
punctere
Past perfect tense
had gepuncteerd
had gepuncteerd
had gepuncteerd
hadden gepuncteerd
hadden gepuncteerd
hadden gepuncteerd
Future perf.
zal gepuncteerd hebben
zal gepuncteerd hebben
zal gepuncteerd hebben
zullen gepuncteerd hebben
zullen gepuncteerd hebben
zullen gepuncteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepuncteerd hebben
zou gepuncteerd hebben
zou gepuncteerd hebben
zouden gepuncteerd hebben
zouden gepuncteerd hebben
zouden gepuncteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
puncteer
puncteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.