Opwassen (to grow) conjugation

Dutch

Conjugation of opwassen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
was op
I grow
wast op
you grow
wast op
he/she/it grows
wassen op
we grow
wassen op
you all grow
wassen op
they grow
Present perfect tense
ben opgewassen
I have grown
bent opgewassen
you have grown
is opgewassen
he/she/it has grown
zijn opgewassen
we have grown
zijn opgewassen
you all have grown
zijn opgewassen
they have grown
Past tense
wies op
I grew
wies op
you grew
wies op
he/she/it grew
wiesen op
we grew
wiesen op
you all grew
wiesen op
they grew
Future tense
zal opwassen
I will grow
zult opwassen
you will grow
zal opwassen
he/she/it will grow
zullen opwassen
we will grow
zullen opwassen
you all will grow
zullen opwassen
they will grow
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opwassen
I would grow
zou opwassen
you would grow
zou opwassen
he/she/it would grow
zouden opwassen
we would grow
zouden opwassen
you all would grow
zouden opwassen
they would grow
Subjunctive mood
wasse op
I grow
wasse op
you grow
wasse op
he/she/it grow
wasse op
we grow
wasse op
you all grow
wasse op
they grow
Past perfect tense
was opgewassen
I had grown
was opgewassen
you had grown
was opgewassen
he/she/it had grown
waren opgewassen
we had grown
waren opgewassen
you all had grown
waren opgewassen
they had grown
Future perf.
zal opgewassen zijn
I will have grown
zal opgewassen zijn
you will have grown
zal opgewassen zijn
he/she/it will have grown
zullen opgewassen zijn
we will have grown
zullen opgewassen zijn
you all will have grown
zullen opgewassen zijn
they will have grown
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgewassen zijn
I would have grown
zou opgewassen zijn
you would have grown
zou opgewassen zijn
he/she/it would have grown
zouden opgewassen zijn
we would have grown
zouden opgewassen zijn
you all would have grown
zouden opgewassen zijn
they would have grown
Present bijzin tense
opwas
I grow
opwast
you grow
opwast
he/she/it grows
opwassen
we grow
opwassen
you all grow
opwassen
they grow
Past bijzin tense
opwies
I grew
opwies
you grew
opwies
he/she/it grew
opwiesen
we grew
opwiesen
you all grew
opwiesen
they grew
Future bijzin tense
zal opwassen
I will grow
zult opwassen
you will grow
zal opwassen
he/she/it will grow
zullen opwassen
we will grow
zullen opwassen
you all will grow
zullen opwassen
they will grow
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opwassen
I would grow
zou opwassen
you would grow
zou opwassen
he/she/it would grow
zouden opwassen
we would grow
zouden opwassen
you all would grow
zouden opwassen
they would grow
Subjunctive bijzin mood
opwasse
I grow
opwasse
you grow
opwasse
he/she/it grow
opwasse
we grow
opwasse
you all grow
opwasse
they grow
Du
Ihr
Imperative mood
was op
grow
wast op
grow

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afwassen
wash up
inwassen
weld in
omwassen
do
opdissen
dish up
oplossen
dissolve
oppassen
do
optassen
do
opvissen
fish up
opwaaien
do
opwarmen
reheat

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

opsouperen
usurp
opstoten
run against
opvoegen
grout
opvrolijken
cheer
opwarmen
reheat
opwegen
compensate
opzijschuiven
move aside
opzoeken
visit
opzwellen
inflate
overacteren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'grow':

None found.
Learning languages?