Afwassen (to wash up) conjugation

Dutch
14 examples

Conjugation of afwassen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
was af
I wash up
wast af
you wash up
wast af
he/she/it washes up
wassen af
we wash up
wassen af
you all wash up
wassen af
they wash up
Present perfect tense
heb afgewassen
I have washed up
hebt afgewassen
you have washed up
heeft afgewassen
he/she/it has washed up
hebben afgewassen
we have washed up
hebben afgewassen
you all have washed up
hebben afgewassen
they have washed up
Past tense
waste af
I washed up
waste af
you washed up
waste af
he/she/it washed up
wasten af
we washed up
wasten af
you all washed up
wasten af
they washed up
Future tense
zal afwassen
I will wash up
zult afwassen
you will wash up
zal afwassen
he/she/it will wash up
zullen afwassen
we will wash up
zullen afwassen
you all will wash up
zullen afwassen
they will wash up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afwassen
I would wash up
zou afwassen
you would wash up
zou afwassen
he/she/it would wash up
zouden afwassen
we would wash up
zouden afwassen
you all would wash up
zouden afwassen
they would wash up
Subjunctive mood
wasse af
I wash up
wasse af
you wash up
wasse af
he/she/it wash up
wasse af
we wash up
wasse af
you all wash up
wasse af
they wash up
Past perfect tense
had afgewassen
I had washed up
had afgewassen
you had washed up
had afgewassen
he/she/it had washed up
hadden afgewassen
we had washed up
hadden afgewassen
you all had washed up
hadden afgewassen
they had washed up
Future perf.
zal afgewassen hebben
I will have washed up
zal afgewassen hebben
you will have washed up
zal afgewassen hebben
he/she/it will have washed up
zullen afgewassen hebben
we will have washed up
zullen afgewassen hebben
you all will have washed up
zullen afgewassen hebben
they will have washed up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgewassen hebben
I would have washed up
zou afgewassen hebben
you would have washed up
zou afgewassen hebben
he/she/it would have washed up
zouden afgewassen hebben
we would have washed up
zouden afgewassen hebben
you all would have washed up
zouden afgewassen hebben
they would have washed up
Present bijzin tense
afwas
I wash up
afwast
you wash up
afwast
he/she/it washes up
afwassen
we wash up
afwassen
you all wash up
afwassen
they wash up
Past bijzin tense
afwaste
I washed up
afwaste
you washed up
afwaste
he/she/it washed up
afwasten
we washed up
afwasten
you all washed up
afwasten
they washed up
Future bijzin tense
zal afwassen
I will wash up
zult afwassen
you will wash up
zal afwassen
he/she/it will wash up
zullen afwassen
we will wash up
zullen afwassen
you all will wash up
zullen afwassen
they will wash up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afwassen
I would wash up
zou afwassen
you would wash up
zou afwassen
he/she/it would wash up
zouden afwassen
we would wash up
zouden afwassen
you all would wash up
zouden afwassen
they would wash up
Subjunctive bijzin mood
afwasse
I wash up
afwasse
you wash up
afwasse
he/she/it wash up
afwasse
we wash up
afwasse
you all wash up
afwasse
they wash up
Du
Ihr
Imperative mood
was af
wash up
wast af
wash up

Examples of afwassen

Example in DutchTranslation in English
"Ik ben zo moe, ik heb nog nooit moeten afwassen in de Wehrmacht.""I am so tired, I never had to wash up in the Wehrmacht."
- wat jammer dat we niet kunnen afwassen.- Such a shame we can't wash up.
Daar is een bron voor als je wilt afwassen.There's a nice spring, if you want to wash up.
Ga Bella helpen afwassen.Go help Bella wash up the dishes.
Ga jij afwassen?You gonna wash up?
Als je dan je avondeten op had, moest er afgewassen worden.And that all had to be washed up.
Er een met eenzelfde lemmet afgewassen gevonden op het afdruiprek. Meegenomen voor analyse.They found one with a similar blade profile washed up and sitting on the draining board.
Het mes waarmee Justine de tweede keer werd aangevallen... werd afgewassen en in het huis achtergelaten, niet?The knife that was used in the secondary attack on Justine... It was washed up and left at the house, wasn't it?
Ik heb wel vaker afgewassen voor m'n etentje.It's not the first time l've washed up for me supper.
- Niets. Ik kan winkelen en de afwas doen, maar ...I can act and wash up and...
Doen jullie de afwas?Shasta, Randee, you two go wash up now, you hear?
Ik doe eerst nog even de afwas.But let me wash up first.
Ik heb ontdekt dat de liefde van mijn leven me vermoord heeft, maar dat is in orde, want nu kunnen we tenminste de afwas doen.I find out the love of my life killed me, but it's OK, because at least now we can wash up!
Ik moet de afwas gaan doen.I'd better go wash up.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afkussen
do
aflassen
weld
aflossen
relieve
afpassen
measure
afrissen
do
afrossen
do
afvissen
fish
afwaaien
blow off
afwissen
wipe off
inwassen
weld in
omwassen
do
opwassen
grow

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'wash up':

None found.
Learning languages?