Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bommelen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bommel
bommelt
bommelt
bommelen
bommelen
bommelen
Present perfect tense
heb gebommeld
hebt gebommeld
heeft gebommeld
hebben gebommeld
hebben gebommeld
hebben gebommeld
Past tense
bommelde
bommelde
bommelde
bommelden
bommelden
bommelden
Future tense
zal bommelen
zult bommelen
zal bommelen
zullen bommelen
zullen bommelen
zullen bommelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bommelen
zou bommelen
zou bommelen
zouden bommelen
zouden bommelen
zouden bommelen
Subjunctive mood
bommele
bommele
bommele
bommele
bommele
bommele
Past perfect tense
had gebommeld
had gebommeld
had gebommeld
hadden gebommeld
hadden gebommeld
hadden gebommeld
Future perf.
zal gebommeld hebben
zal gebommeld hebben
zal gebommeld hebben
zullen gebommeld hebben
zullen gebommeld hebben
zullen gebommeld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gebommeld hebben
zou gebommeld hebben
zou gebommeld hebben
zouden gebommeld hebben
zouden gebommeld hebben
zouden gebommeld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bommel
bommelt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bobbelen
do
boemelen
debauch
borrelen
boil
bottelen
bottle
dommelen
doze
lummelen
loaf
mommelen
do
mummelen
mutter
rammelen
rattle
rommelen
rumble
sammelen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.