Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bespuwen (to spatter) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bespuw
bespuwt
bespuwt
bespuwen
bespuwen
bespuwen
Present perfect tense
heb bespuwd
hebt bespuwd
heeft bespuwd
hebben bespuwd
hebben bespuwd
hebben bespuwd
Past tense
bespuwde
bespuwde
bespuwde
bespuwden
bespuwden
bespuwden
Future tense
zal bespuwen
zult bespuwen
zal bespuwen
zullen bespuwen
zullen bespuwen
zullen bespuwen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bespuwen
zou bespuwen
zou bespuwen
zouden bespuwen
zouden bespuwen
zouden bespuwen
Subjunctive mood
bespuwe
bespuwe
bespuwe
bespuwe
bespuwe
bespuwe
Past perfect tense
had bespuwd
had bespuwd
had bespuwd
hadden bespuwd
hadden bespuwd
hadden bespuwd
Future perf.
zal bespuwd hebben
zal bespuwd hebben
zal bespuwd hebben
zullen bespuwd hebben
zullen bespuwd hebben
zullen bespuwd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bespuwd hebben
zou bespuwd hebben
zou bespuwd hebben
zouden bespuwd hebben
zouden bespuwd hebben
zouden bespuwd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bespuw
bespuwt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bebouwen
build
bedauwen
bedew
behouwen
roughhew
benauwen
oppress
berouwen
repent
besparen
save
bespelen
play
bespugen
spit
opspuwen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

benen
bone
beparelen
do
beschimmelen
get mouldy
besnaren
do
besneeuwen
snow in
bespuiten
spray
bestaan
exist
bestuiven
pollinate
betomen
restrain
betonen
emphasize

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'spatter':

None found.