Bespugen (to spit) conjugation

Dutch
12 examples

Conjugation of bespugen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bespuug
I spit
bespuugt
you spit
bespuugt
he/she/it spits
bespugen
we spit
bespugen
you all spit
bespugen
they spit
Present perfect tense
heb bespuugd;heb bespogen
I have spitted
hebt bespuugd;hebt bespogen
you have spitted
heeft bespuugd;heeft bespogen
he/she/it has spitted
hebben bespuugd;hebben bespogen
we have spitted
hebben bespuugd;hebben bespogen
you all have spitted
hebben bespuugd;hebben bespogen
they have spitted
Past tense
bespuugde;bespoog
I spitted
bespuugde;bespoog
you spitted
bespuugde;bespoog
he/she/it spitted
bespuugden;bespogen
we spitted
bespuugden;bespogen
you all spitted
bespuugden;bespogen
they spitted
Future tense
zal bespugen
I will spit
zult bespugen
you will spit
zal bespugen
he/she/it will spit
zullen bespugen
we will spit
zullen bespugen
you all will spit
zullen bespugen
they will spit
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bespugen
I would spit
zou bespugen
you would spit
zou bespugen
he/she/it would spit
zouden bespugen
we would spit
zouden bespugen
you all would spit
zouden bespugen
they would spit
Subjunctive mood
bespuge
I spit
bespuge
you spit
bespuge
he/she/it spit
bespuge
we spit
bespuge
you all spit
bespuge
they spit
Past perfect tense
had bespuugd;had bespogen
I had spitted
had bespuugd;had bespogen
you had spitted
had bespuugd;had bespogen
he/she/it had spitted
hadden bespuugd;hadden bespogen
we had spitted
hadden bespuugd;hadden bespogen
you all had spitted
hadden bespuugd;hadden bespogen
they had spitted
Future perf.
zal bespuugd hebben;zal bespogen hebben
I will have spitted
zal bespuugd hebben;zal bespogen hebben
you will have spitted
zal bespuugd hebben;zal bespogen hebben
he/she/it will have spitted
zullen bespuugd hebben;zullen bespogen hebben
we will have spitted
zullen bespuugd hebben;zullen bespogen hebben
you all will have spitted
zullen bespuugd hebben;zullen bespogen hebben
they will have spitted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bespuugd hebben;zou bespogen hebben
I would have spitted
zou bespuugd hebben;zou bespogen hebben
you would have spitted
zou bespuugd hebben;zou bespogen hebben
he/she/it would have spitted
zouden bespuugd hebben;zouden bespogen hebben
we would have spitted
zouden bespuugd hebben;zouden bespogen hebben
you all would have spitted
zouden bespuugd hebben;zouden bespogen hebben
they would have spitted
Du
Ihr
Imperative mood
bespuug
spit
bespuugt
spit

Examples of bespugen

Example in DutchTranslation in English
Die lui bespugen me, kotsen en pissen over me heen, bijten me.These people, I get ... I get spit on, puked on, peed on, bitten.
En waag het niet om me nog eens te bespugen.And don't you ever spit on me again. Just remember.
Ga je me bespugen, hmm ?You'd shoot me with a spitball?
Hij wil me levend om me geketend te laten zien... om me te laten bespugen.He only wants me alive to parade me in chains for a mob to spit on.
Ik ben bekogeld, uitgescholden... maar ik laat me niet bespugen.I have been hit with soda bottles, cans, called every name in the book, but nobody's ever gonna spit in my face.
Ik bespuug mezelf.Khumba, yeah! I'm spitting on myself.
Ik bespuug u.l spit at you, sir. l defy you.
-Die klojo bespuugt ons met zoutzuur.That son of a bitch is spitting battery acid.
Bommen, rellen, militairen die bespuugt worden.Bombs, riots, people spitting on soldiers in airports.
Je bespuugt me, klerejong.You spit on me! You little prick!
Noem je een leerling die een leraar bespuugt excessief?- You call a student spitting in a teacher's face excessive?
Samen met andere ouders. En een vrouw twee rijen achter me... bespuugt me.Other parents are up there, you know, and this woman about two rows behind me... she spits on me.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

besparen
save
bespelen
play
bespuwen
spatter

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

beschansen
do
besluiten
decide
besmeren
decide
besnuffelen
muzzle
besproeien
spray
bespuiten
spray
bespuwen
spatter
bestrijken
cover
betasten
grope
betoelagen
subsidize

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'spit':

None found.
Learning languages?