Uitkoken (to boil) conjugation

Dutch
5 examples

Conjugation of uitkoken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kook uit
I boil
kookt uit
you boil
kookt uit
he/she/it boils
koken uit
we boil
koken uit
you all boil
koken uit
they boil
Present perfect tense
heb uitgekookt
I have boiled
hebt uitgekookt
you have boiled
heeft uitgekookt
he/she/it has boiled
hebben uitgekookt
we have boiled
hebben uitgekookt
you all have boiled
hebben uitgekookt
they have boiled
Past tense
kookte uit
I boiled
kookte uit
you boiled
kookte uit
he/she/it boiled
kookten uit
we boiled
kookten uit
you all boiled
kookten uit
they boiled
Future tense
zal uitkoken
I will boil
zult uitkoken
you will boil
zal uitkoken
he/she/it will boil
zullen uitkoken
we will boil
zullen uitkoken
you all will boil
zullen uitkoken
they will boil
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitkoken
I would boil
zou uitkoken
you would boil
zou uitkoken
he/she/it would boil
zouden uitkoken
we would boil
zouden uitkoken
you all would boil
zouden uitkoken
they would boil
Subjunctive mood
koke uit
I boil
koke uit
you boil
koke uit
he/she/it boil
koke uit
we boil
koke uit
you all boil
koke uit
they boil
Past perfect tense
had uitgekookt
I had boiled
had uitgekookt
you had boiled
had uitgekookt
he/she/it had boiled
hadden uitgekookt
we had boiled
hadden uitgekookt
you all had boiled
hadden uitgekookt
they had boiled
Future perf.
zal uitgekookt hebben
I will have boiled
zal uitgekookt hebben
you will have boiled
zal uitgekookt hebben
he/she/it will have boiled
zullen uitgekookt hebben
we will have boiled
zullen uitgekookt hebben
you all will have boiled
zullen uitgekookt hebben
they will have boiled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgekookt hebben
I would have boiled
zou uitgekookt hebben
you would have boiled
zou uitgekookt hebben
he/she/it would have boiled
zouden uitgekookt hebben
we would have boiled
zouden uitgekookt hebben
you all would have boiled
zouden uitgekookt hebben
they would have boiled
Present bijzin tense
uitkook
I boil
uitkookt
you boil
uitkookt
he/she/it boils
uitkoken
we boil
uitkoken
you all boil
uitkoken
they boil
Past bijzin tense
uitkookte
I boiled
uitkookte
you boiled
uitkookte
he/she/it boiled
uitkookten
we boiled
uitkookten
you all boiled
uitkookten
they boiled
Future bijzin tense
zal uitkoken
I will boil
zult uitkoken
you will boil
zal uitkoken
he/she/it will boil
zullen uitkoken
we will boil
zullen uitkoken
you all will boil
zullen uitkoken
they will boil
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitkoken
I would boil
zou uitkoken
you would boil
zou uitkoken
he/she/it would boil
zouden uitkoken
we would boil
zouden uitkoken
you all would boil
zouden uitkoken
they would boil
Subjunctive bijzin mood
uitkoke
I boil
uitkoke
you boil
uitkoke
he/she/it boil
uitkoke
we boil
uitkoke
you all boil
uitkoke
they boil
Du
Ihr
Imperative mood
kook uit
boil
kookt uit
boil

Examples of uitkoken

Example in DutchTranslation in English
Ik moet hem nu uitkoken.Ew, gonna have to boil it now.
Ik zal uw kleren eerst uitkoken voor u aan tafel gaat.I will have to boil those clothes, though, if you're going to sit at my table.
Laat hem zijn hersens maar uitkoken in de zon.Let him boil out his brains in the sun.
We kunnen het uitkoken?We could boil 'em.
Het bloed is zijn longen uitgekookt.The blood boiled out of sam gardner's lungs.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

uitkepen
do
uitkeren
do
uitkomen
boil
uitkopen
boil
uitmaken
end
uitraken
do
uitroken
fumigate
uitweken
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'boil':

None found.
Learning languages?