Tegenoverstellen (to do) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of tegenoverstellen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
stel tegenover
I do
stelt tegenover
you do
stelt tegenover
he/she/it does
stellen tegenover
we do
stellen tegenover
you all do
stellen tegenover
they do
Present perfect tense
heb tegenovergesteld
I have done
hebt tegenovergesteld
you have done
heeft tegenovergesteld
he/she/it has done
hebben tegenovergesteld
we have done
hebben tegenovergesteld
you all have done
hebben tegenovergesteld
they have done
Past tense
stelde tegenover
I did
stelde tegenover
you did
stelde tegenover
he/she/it did
stelden tegenover
we did
stelden tegenover
you all did
stelden tegenover
they did
Future tense
zal tegenoverstellen
I will do
zult tegenoverstellen
you will do
zal tegenoverstellen
he/she/it will do
zullen tegenoverstellen
we will do
zullen tegenoverstellen
you all will do
zullen tegenoverstellen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou tegenoverstellen
I would do
zou tegenoverstellen
you would do
zou tegenoverstellen
he/she/it would do
zouden tegenoverstellen
we would do
zouden tegenoverstellen
you all would do
zouden tegenoverstellen
they would do
Subjunctive mood
stelle tegenover
I do
stelle tegenover
you do
stelle tegenover
he/she/it do
stelle tegenover
we do
stelle tegenover
you all do
stelle tegenover
they do
Past perfect tense
had tegenovergesteld
I had done
had tegenovergesteld
you had done
had tegenovergesteld
he/she/it had done
hadden tegenovergesteld
we had done
hadden tegenovergesteld
you all had done
hadden tegenovergesteld
they had done
Future perf.
zal tegenovergesteld hebben
I will have done
zal tegenovergesteld hebben
you will have done
zal tegenovergesteld hebben
he/she/it will have done
zullen tegenovergesteld hebben
we will have done
zullen tegenovergesteld hebben
you all will have done
zullen tegenovergesteld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou tegenovergesteld hebben
I would have done
zou tegenovergesteld hebben
you would have done
zou tegenovergesteld hebben
he/she/it would have done
zouden tegenovergesteld hebben
we would have done
zouden tegenovergesteld hebben
you all would have done
zouden tegenovergesteld hebben
they would have done
Present bijzin tense
tegenoverstel
I do
tegenoverstelt
you do
tegenoverstelt
he/she/it does
tegenoverstellen
we do
tegenoverstellen
you all do
tegenoverstellen
they do
Past bijzin tense
tegenoverstelde
I did
tegenoverstelde
you did
tegenoverstelde
he/she/it did
tegenoverstelden
we did
tegenoverstelden
you all did
tegenoverstelden
they did
Future bijzin tense
zal tegenoverstellen
I will do
zult tegenoverstellen
you will do
zal tegenoverstellen
he/she/it will do
zullen tegenoverstellen
we will do
zullen tegenoverstellen
you all will do
zullen tegenoverstellen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou tegenoverstellen
I would do
zou tegenoverstellen
you would do
zou tegenoverstellen
he/she/it would do
zouden tegenoverstellen
we would do
zouden tegenoverstellen
you all would do
zouden tegenoverstellen
they would do
Subjunctive bijzin mood
tegenoverstelle
I do
tegenoverstelle
you do
tegenoverstelle
he/she/it do
tegenoverstelle
we do
tegenoverstelle
you all do
tegenoverstelle
they do
Du
Ihr
Imperative mood
stel tegenover
do
stelt tegen
do

Examples of tegenoverstellen

Example in DutchTranslation in English
Jack, wat kan ik hier ooit tegenoverstellen?Jack... what do I owe you for this?
De dader wil een daad stellen tegenover die mannen.It seems like whoever is doing this, is making a point about these men.
As ik alles net tegenovergesteld had gedaan, had ik waarschijnlijk een heel gelukkig leven gehad.You know, if i'd just done everything the opposite of the way i did it, i probably would've had a very happy life.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

stulpen
do
switchen
switch
syncoperen
syncopate
tamponneren
tampon
tapen
tap
tarten
defy
tegenmaken
make
tegenpraten
answer back
tegenspreken
contradict
temmen
tame

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?