Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Snokken (to do) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
snok
snokt
snokt
snokken
snokken
snokken
Present perfect tense
heb gesnokt
hebt gesnokt
heeft gesnokt
hebben gesnokt
hebben gesnokt
hebben gesnokt
Past tense
snokte
snokte
snokte
snokten
snokten
snokten
Future tense
zal snokken
zult snokken
zal snokken
zullen snokken
zullen snokken
zullen snokken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou snokken
zou snokken
zou snokken
zouden snokken
zouden snokken
zouden snokken
Subjunctive mood
snokke
snokke
snokke
snokke
snokke
snokke
Past perfect tense
had gesnokt
had gesnokt
had gesnokt
hadden gesnokt
hadden gesnokt
hadden gesnokt
Future perf.
zal gesnokt hebben
zal gesnokt hebben
zal gesnokt hebben
zullen gesnokt hebben
zullen gesnokt hebben
zullen gesnokt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gesnokt hebben
zou gesnokt hebben
zou gesnokt hebben
zouden gesnokt hebben
zouden gesnokt hebben
zouden gesnokt hebben
Du
Ihr
Imperative mood
snok
snokt

Examples of snokken

Example in DutchTranslation in English
Als je wil dat je grasmaaier wil laten starten bij de eerste snok... Is er een trucje dat de meeste mensen niet kennen.If you want to start your lawn mower on the first pull... here's a trick most people do not know.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

blokken
swot
brokken
do
grokken
grok
klokken
do
knokken
fight
sjokken
joggle
slikken
swallow
slokken
gulp
smakken
smack
smokken
shirr
smukken
gild
snakken
pant
snerken
do
snikken
sob
snoeien
cut back

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.