Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Oren (to ordain) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
oor
oort
oort
oren
oren
oren
Present perfect tense
heb geoord
hebt geoord
heeft geoord
hebben geoord
hebben geoord
hebben geoord
Past tense
oorde
oorde
oorde
oorden
oorden
oorden
Future tense
zal oren
zult oren
zal oren
zullen oren
zullen oren
zullen oren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou oren
zou oren
zou oren
zouden oren
zouden oren
zouden oren
Subjunctive mood
ore
ore
ore
ore
ore
ore
Past perfect tense
had geoord
had geoord
had geoord
hadden geoord
hadden geoord
hadden geoord
Future perf.
zal geoord hebben
zal geoord hebben
zal geoord hebben
zullen geoord hebben
zullen geoord hebben
zullen geoord hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geoord hebben
zou geoord hebben
zou geoord hebben
zouden geoord hebben
zouden geoord hebben
zouden geoord hebben
Du
Ihr
Imperative mood
oor
oort

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

acen
do
aren
do
azen
do
doen
do
eren
honor
eten
eat
ogen
look
zien
see

Similar but longer

boren
drill
gloren
dawn
horen
hear
oreren
orate
scoren
score
smoren
choke
sporen
do
storen
disturb

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'ordain':

None found.