Oproeren (to do) conjugation

Dutch
6 examples

Conjugation of oproeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
roer op
I do
roert op
you do
roert op
he/she/it does
roeren op
we do
roeren op
you all do
roeren op
they do
Present perfect tense
heb opgeroerd
I have done
hebt opgeroerd
you have done
heeft opgeroerd
he/she/it has done
hebben opgeroerd
we have done
hebben opgeroerd
you all have done
hebben opgeroerd
they have done
Past tense
roerde op
I did
roerde op
you did
roerde op
he/she/it did
roerden op
we did
roerden op
you all did
roerden op
they did
Future tense
zal oproeren
I will do
zult oproeren
you will do
zal oproeren
he/she/it will do
zullen oproeren
we will do
zullen oproeren
you all will do
zullen oproeren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou oproeren
I would do
zou oproeren
you would do
zou oproeren
he/she/it would do
zouden oproeren
we would do
zouden oproeren
you all would do
zouden oproeren
they would do
Subjunctive mood
roere op
I do
roere op
you do
roere op
he/she/it do
roere op
we do
roere op
you all do
roere op
they do
Past perfect tense
had opgeroerd
I had done
had opgeroerd
you had done
had opgeroerd
he/she/it had done
hadden opgeroerd
we had done
hadden opgeroerd
you all had done
hadden opgeroerd
they had done
Future perf.
zal opgeroerd hebben
I will have done
zal opgeroerd hebben
you will have done
zal opgeroerd hebben
he/she/it will have done
zullen opgeroerd hebben
we will have done
zullen opgeroerd hebben
you all will have done
zullen opgeroerd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgeroerd hebben
I would have done
zou opgeroerd hebben
you would have done
zou opgeroerd hebben
he/she/it would have done
zouden opgeroerd hebben
we would have done
zouden opgeroerd hebben
you all would have done
zouden opgeroerd hebben
they would have done
Present bijzin tense
oproer
I do
oproert
you do
oproert
he/she/it does
oproeren
we do
oproeren
you all do
oproeren
they do
Past bijzin tense
oproerde
I did
oproerde
you did
oproerde
he/she/it did
oproerden
we did
oproerden
you all did
oproerden
they did
Future bijzin tense
zal oproeren
I will do
zult oproeren
you will do
zal oproeren
he/she/it will do
zullen oproeren
we will do
zullen oproeren
you all will do
zullen oproeren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou oproeren
I would do
zou oproeren
you would do
zou oproeren
he/she/it would do
zouden oproeren
we would do
zouden oproeren
you all would do
zouden oproeren
they would do
Subjunctive bijzin mood
oproere
I do
oproere
you do
oproere
he/she/it do
oproere
we do
oproere
you all do
oproere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
roer op
do
roert op
do

Examples of oproeren

Example in DutchTranslation in English
Als dat gebeurd zullen de bewakers proberen de celblokken af te grendelen en de oproer proberen te stoppen.Now, when it does, the guards will try to lock down the cellblocks and move in to stop it.
Dat geeft je wel een andere kijk op zo'n oproer.Aww. Puts this whole riot into perspective, doesn't it?
De eenzame opsluiting kan zo lang duren als we willen... nu het oproer buiten bedaard.I suppose the solitary confinement can go on as long as we like now that the trouble outside's calmed down.
Deze stad is in oproer beland.This city is in lockdown.
Het oproer begon, toen de generaal besloot om alle coupures... met cijfers die geen meervoud van negen zijn te verbieden.The whole uproar started after our General in his great wisdom, decided to ban any denomination that wasn't a multiple of nine. Well nine is his lucky number.
Heer, ik heb niemand die me in het water kan brengen als het oproert.Sir, I don't have anyone here to put me in the pool when the water is stirred up.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

beroeren
touch
omroeren
stir
opereren
operate
oproeien
do
oproepen
call up
oprollen
curl up
oprotten
curl up
opsieren
decorate
opsmeren
do
opvieren
do
opvoeren
stage

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

opdringen
drive up
oppiepen
do
oprijzen
do
oprispen
burp
oproepen
call up
oproken
smoke out
oprollen
curl up
oprukken
advance
opschonen
clean
opsmeren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?