Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

oproeien

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of oproeien

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
roei op
I do
roeit op
you do
roeit op
he/she/it does
roeien op
we do
roeien op
you all do
roeien op
they do
Present perfect tense
heb opgeroeid
I have done
hebt opgeroeid
you have done
heeft opgeroeid
he/she/it has done
hebben opgeroeid
we have done
hebben opgeroeid
you all have done
hebben opgeroeid
they have done
Past tense
roeide op
I did
roeide op
you did
roeide op
he/she/it did
roeiden op
we did
roeiden op
you all did
roeiden op
they did
Future tense
zal oproeien
I will do
zult oproeien
you will do
zal oproeien
he/she/it will do
zullen oproeien
we will do
zullen oproeien
you all will do
zullen oproeien
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou oproeien
I would do
zou oproeien
you would do
zou oproeien
he/she/it would do
zouden oproeien
we would do
zouden oproeien
you all would do
zouden oproeien
they would do
Subjunctive mood
roeie op
I do
roeie op
you do
roeie op
he/she/it do
roeie op
we do
roeie op
you all do
roeie op
they do
Past perfect tense
had opgeroeid
I had done
had opgeroeid
you had done
had opgeroeid
he/she/it had done
hadden opgeroeid
we had done
hadden opgeroeid
you all had done
hadden opgeroeid
they had done
Future perf.
zal opgeroeid hebben
I will have done
zal opgeroeid hebben
you will have done
zal opgeroeid hebben
he/she/it will have done
zullen opgeroeid hebben
we will have done
zullen opgeroeid hebben
you all will have done
zullen opgeroeid hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgeroeid hebben
I would have done
zou opgeroeid hebben
you would have done
zou opgeroeid hebben
he/she/it would have done
zouden opgeroeid hebben
we would have done
zouden opgeroeid hebben
you all would have done
zouden opgeroeid hebben
they would have done
Present bijzin tense
oproei
I do
oproeit
you do
oproeit
he/she/it does
oproeien
we do
oproeien
you all do
oproeien
they do
Past bijzin tense
oproeide
I did
oproeide
you did
oproeide
he/she/it did
oproeiden
we did
oproeiden
you all did
oproeiden
they did
Future bijzin tense
zal oproeien
I will do
zult oproeien
you will do
zal oproeien
he/she/it will do
zullen oproeien
we will do
zullen oproeien
you all will do
zullen oproeien
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou oproeien
I would do
zou oproeien
you would do
zou oproeien
he/she/it would do
zouden oproeien
we would do
zouden oproeien
you all would do
zouden oproeien
they would do
Subjunctive bijzin mood
oproeie
I do
oproeie
you do
oproeie
he/she/it do
oproeie
we do
oproeie
you all do
oproeie
they do
Du
Ihr
Imperative mood
roei op
do
roeit op
do

Examples of oproeien

Dagen die beginnen met roeien op een meer zijn beter dan andere.

Days that begin with rowing on a lake are better than days that do not.