Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Matteren (to mat) conjugation

Dutch
2 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
matteer
matteert
matteert
matteren
matteren
matteren
Present perfect tense
heb gematteerd
hebt gematteerd
heeft gematteerd
hebben gematteerd
hebben gematteerd
hebben gematteerd
Past tense
matteerde
matteerde
matteerde
matteerden
matteerden
matteerden
Future tense
zal matteren
zult matteren
zal matteren
zullen matteren
zullen matteren
zullen matteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou matteren
zou matteren
zou matteren
zouden matteren
zouden matteren
zouden matteren
Subjunctive mood
mattere
mattere
mattere
mattere
mattere
mattere
Past perfect tense
had gematteerd
had gematteerd
had gematteerd
hadden gematteerd
hadden gematteerd
hadden gematteerd
Future perf.
zal gematteerd hebben
zal gematteerd hebben
zal gematteerd hebben
zullen gematteerd hebben
zullen gematteerd hebben
zullen gematteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gematteerd hebben
zou gematteerd hebben
zou gematteerd hebben
zouden gematteerd hebben
zouden gematteerd hebben
zouden gematteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
matteer
matteert

Examples of matteren

Example in DutchTranslation in English
Je weet wel, pezig, gematteerd gember haar, een romp.You know, wiry, matted ginger hair, a trunk.
Hij matteerde zichzelf in de videobeelden.He matted himself into the video.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bitteren
bitter
dotteren
do
ketteren
curse
kotteren
cotter
letteren
do
mankeren
fail
markeren
mark
marmeren
marble
maskeren
torture
masseren
massage
mieteren
do
mijteren
do
monteren
edit
tetteren
holler
uitteren
atrophy

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'mat':

None found.