Kotteren (to cotter) conjugation

Dutch

Conjugation of kotteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kotter
I cotter
kottert
you cotter
kottert
he/she/it cotters
kotteren
we cotter
kotteren
you all cotter
kotteren
they cotter
Present perfect tense
heb gekotterd
I have cottered
hebt gekotterd
you have cottered
heeft gekotterd
he/she/it has cottered
hebben gekotterd
we have cottered
hebben gekotterd
you all have cottered
hebben gekotterd
they have cottered
Past tense
kotterde
I cottered
kotterde
you cottered
kotterde
he/she/it cottered
kotterden
we cottered
kotterden
you all cottered
kotterden
they cottered
Future tense
zal kotteren
I will cotter
zult kotteren
you will cotter
zal kotteren
he/she/it will cotter
zullen kotteren
we will cotter
zullen kotteren
you all will cotter
zullen kotteren
they will cotter
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou kotteren
I would cotter
zou kotteren
you would cotter
zou kotteren
he/she/it would cotter
zouden kotteren
we would cotter
zouden kotteren
you all would cotter
zouden kotteren
they would cotter
Subjunctive mood
kottere
I cotter
kottere
you cotter
kottere
he/she/it cotter
kottere
we cotter
kottere
you all cotter
kottere
they cotter
Past perfect tense
had gekotterd
I had cottered
had gekotterd
you had cottered
had gekotterd
he/she/it had cottered
hadden gekotterd
we had cottered
hadden gekotterd
you all had cottered
hadden gekotterd
they had cottered
Future perf.
zal gekotterd hebben
I will have cottered
zal gekotterd hebben
you will have cottered
zal gekotterd hebben
he/she/it will have cottered
zullen gekotterd hebben
we will have cottered
zullen gekotterd hebben
you all will have cottered
zullen gekotterd hebben
they will have cottered
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekotterd hebben
I would have cottered
zou gekotterd hebben
you would have cottered
zou gekotterd hebben
he/she/it would have cottered
zouden gekotterd hebben
we would have cottered
zouden gekotterd hebben
you all would have cottered
zouden gekotterd hebben
they would have cottered
Du
Ihr
Imperative mood
kotter
cotter
kottert
cotter

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bitteren
bitter
dotteren
do
karteren
do
kenteren
do
ketteren
curse
keuteren
do
klateren
gurgle
koeteren
do
kofferen
do
kokkeren
do
kolderen
do
kwiteren
acknowledge a
letteren
do
matteren
mat
tetteren
holler

Similar but longer

koketteren
coquette

Random

knerpen
scrunch
kneuteren
do
knielen
kneel
koprollen
do
koten
do
kotsen
puke
kouten
do
kriebelen
itch
kringelen
resist
kroelen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'cotter':

None found.
Learning languages?