Marmeren (to marble) conjugation

Dutch
11 examples

Conjugation of marmeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
marmer
I marble
marmert
you marble
marmert
he/she/it marbles
marmeren
we marble
marmeren
you all marble
marmeren
they marble
Present perfect tense
heb gemarmerd
I have marbled
hebt gemarmerd
you have marbled
heeft gemarmerd
he/she/it has marbled
hebben gemarmerd
we have marbled
hebben gemarmerd
you all have marbled
hebben gemarmerd
they have marbled
Past tense
marmerde
I marbled
marmerde
you marbled
marmerde
he/she/it marbled
marmerden
we marbled
marmerden
you all marbled
marmerden
they marbled
Future tense
zal marmeren
I will marble
zult marmeren
you will marble
zal marmeren
he/she/it will marble
zullen marmeren
we will marble
zullen marmeren
you all will marble
zullen marmeren
they will marble
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou marmeren
I would marble
zou marmeren
you would marble
zou marmeren
he/she/it would marble
zouden marmeren
we would marble
zouden marmeren
you all would marble
zouden marmeren
they would marble
Subjunctive mood
marmere
I marble
marmere
you marble
marmere
he/she/it marble
marmere
we marble
marmere
you all marble
marmere
they marble
Past perfect tense
had gemarmerd
I had marbled
had gemarmerd
you had marbled
had gemarmerd
he/she/it had marbled
hadden gemarmerd
we had marbled
hadden gemarmerd
you all had marbled
hadden gemarmerd
they had marbled
Future perf.
zal gemarmerd hebben
I will have marbled
zal gemarmerd hebben
you will have marbled
zal gemarmerd hebben
he/she/it will have marbled
zullen gemarmerd hebben
we will have marbled
zullen gemarmerd hebben
you all will have marbled
zullen gemarmerd hebben
they will have marbled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gemarmerd hebben
I would have marbled
zou gemarmerd hebben
you would have marbled
zou gemarmerd hebben
he/she/it would have marbled
zouden gemarmerd hebben
we would have marbled
zouden gemarmerd hebben
you all would have marbled
zouden gemarmerd hebben
they would have marbled
Du
Ihr
Imperative mood
marmer
marble
marmert
marble

Examples of marmeren

Example in DutchTranslation in English
'De twee hoogtepunten van dit mini-museum zijn een witte marmeren buste die de stralende jeugd belichaamt van een prinses die stierf op haar 94e en daarmee haar imperium...The two highlights of this mini museum are a white marble bust which enbodies the radiant youth ...of a princess who died with 94...
'n blauw marmeren ei en gele rozen.A blue marble egg, and yellow roses...
'n blauw marmeren ei.A blue marble egg.
- Drie marmeren stukken.- Three marbles.
- En een marmeren asbak.And a marble ashtray to send it to the bottom.
"Om dat lekkere koude marmer over heel je lijf te voelen ?""Feel all that nice, cool marble along your body?"
"Sorry Mike, marmer loopt teveel in de papieren."Sorry, Mike, marble's not cost-effective.
- Dit is marmer, 200 jaar oud.- Somewhere in the floor? This marble is two hundred years old.
- Ik heb een pand in de stad. Alleen maar glas en marmer.I had this place downtown, glass and marble, but I left.
- Italiaans marmer.- Italian marble.
Vetter. Het vlees is zo fijn gemarmerd. Bijna als boter.The meat, so finely marbled, it's almost buttery.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

formeren
format
mankeren
fail
markeren
mark
marmelen
do
maskeren
torture
masseren
massage
matteren
mat
mijmeren
avoid
normeren
standardize

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'marble':

None found.
Learning languages?