Casseren (to carpool) conjugation

Dutch

Conjugation of casseren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
casseer
I carpool
casseert
you carpool
casseert
he/she/it carpools
casseren
we carpool
casseren
you all carpool
casseren
they carpool
Present perfect tense
heb gecasseerd
I have carpooled
hebt gecasseerd
you have carpooled
heeft gecasseerd
he/she/it has carpooled
hebben gecasseerd
we have carpooled
hebben gecasseerd
you all have carpooled
hebben gecasseerd
they have carpooled
Past tense
casseerde
I carpooled
casseerde
you carpooled
casseerde
he/she/it carpooled
casseerden
we carpooled
casseerden
you all carpooled
casseerden
they carpooled
Future tense
zal casseren
I will carpool
zult casseren
you will carpool
zal casseren
he/she/it will carpool
zullen casseren
we will carpool
zullen casseren
you all will carpool
zullen casseren
they will carpool
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou casseren
I would carpool
zou casseren
you would carpool
zou casseren
he/she/it would carpool
zouden casseren
we would carpool
zouden casseren
you all would carpool
zouden casseren
they would carpool
Subjunctive mood
cassere
I carpool
cassere
you carpool
cassere
he/she/it carpool
cassere
we carpool
cassere
you all carpool
cassere
they carpool
Past perfect tense
had gecasseerd
I had carpooled
had gecasseerd
you had carpooled
had gecasseerd
he/she/it had carpooled
hadden gecasseerd
we had carpooled
hadden gecasseerd
you all had carpooled
hadden gecasseerd
they had carpooled
Future perf.
zal gecasseerd hebben
I will have carpooled
zal gecasseerd hebben
you will have carpooled
zal gecasseerd hebben
he/she/it will have carpooled
zullen gecasseerd hebben
we will have carpooled
zullen gecasseerd hebben
you all will have carpooled
zullen gecasseerd hebben
they will have carpooled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecasseerd hebben
I would have carpooled
zou gecasseerd hebben
you would have carpooled
zou gecasseerd hebben
he/she/it would have carpooled
zouden gecasseerd hebben
we would have carpooled
zouden gecasseerd hebben
you all would have carpooled
zouden gecasseerd hebben
they would have carpooled
Du
Ihr
Imperative mood
casseer
carpool
casseert
carpool

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bisseren
retake
capteren
capitulate
causeren
do
censeren
do
cesseren
cease
masseren
massage
passeren
pass

Similar but longer

incasseren
collect

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'carpool':

None found.
Learning languages?