Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Cesseren (to cease) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
cesseer
cesseert
cesseert
cesseren
cesseren
cesseren
Present perfect tense
heb gecesseerd
hebt gecesseerd
heeft gecesseerd
hebben gecesseerd
hebben gecesseerd
hebben gecesseerd
Past tense
cesseerde
cesseerde
cesseerde
cesseerden
cesseerden
cesseerden
Future tense
zal cesseren
zult cesseren
zal cesseren
zullen cesseren
zullen cesseren
zullen cesseren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou cesseren
zou cesseren
zou cesseren
zouden cesseren
zouden cesseren
zouden cesseren
Subjunctive mood
cessere
cessere
cessere
cessere
cessere
cessere
Past perfect tense
had gecesseerd
had gecesseerd
had gecesseerd
hadden gecesseerd
hadden gecesseerd
hadden gecesseerd
Future perf.
zal gecesseerd hebben
zal gecesseerd hebben
zal gecesseerd hebben
zullen gecesseerd hebben
zullen gecesseerd hebben
zullen gecesseerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecesseerd hebben
zou gecesseerd hebben
zou gecesseerd hebben
zouden gecesseerd hebben
zouden gecesseerd hebben
zouden gecesseerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
cesseer
cesseert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bisseren
retake
casseren
carpool
causeren
do
censeren
do
centeren
center
masseren
massage
passeren
pass

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

bladeren
leaf through
broodroven
bread rob
buitenwippen
do
busselen
do
calculeren
calculate
censureren
censor
certificeren
certify
chambreren
cease
chaperonneren
chaperon
clicheren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'cease':

None found.