Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Arceren (to hatch) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
arceer
arceert
arceert
arceren
arceren
arceren
Present perfect tense
heb gearceerd
hebt gearceerd
heeft gearceerd
hebben gearceerd
hebben gearceerd
hebben gearceerd
Past tense
arceerde
arceerde
arceerde
arceerden
arceerden
arceerden
Future tense
zal arceren
zult arceren
zal arceren
zullen arceren
zullen arceren
zullen arceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou arceren
zou arceren
zou arceren
zouden arceren
zouden arceren
zouden arceren
Subjunctive mood
arcere
arcere
arcere
arcere
arcere
arcere
Past perfect tense
had gearceerd
had gearceerd
had gearceerd
hadden gearceerd
hadden gearceerd
hadden gearceerd
Future perf.
zal gearceerd hebben
zal gearceerd hebben
zal gearceerd hebben
zullen gearceerd hebben
zullen gearceerd hebben
zullen gearceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gearceerd hebben
zou gearceerd hebben
zou gearceerd hebben
zouden gearceerd hebben
zouden gearceerd hebben
zouden gearceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
arceer
arceert

Examples of arceren

Example in DutchTranslation in English
Als je goed kijkt, zie je dat de kolf dubbel gearceerd is.If you look closely, you'll see the slip grip was cross-hatched.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

acteren
act
adderen
adapt
afgeren
do
afkeren
turn away
afleren
do
afmeren
moor
afteren
do
afweren
deflect
akkeren
do
ankeren
anchor
doceren
teach
vaceren
do

Similar but longer

farceren
stuff

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'hatch':

None found.