Afweiden (to eat that) conjugation

Dutch

Conjugation of afweiden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
weid af
I eat that
weidt af
you eat that
weidt af
he/she/it eats that
weiden af
we eat that
weiden af
you all eat that
weiden af
they eat that
Present perfect tense
heb afgeweid
I have eaten that
hebt afgeweid
you have eaten that
heeft afgeweid
he/she/it has eaten that
hebben afgeweid
we have eaten that
hebben afgeweid
you all have eaten that
hebben afgeweid
they have eaten that
Past tense
weidde af
I ate that
weidde af
you ate that
weidde af
he/she/it ate that
weidden af
we ate that
weidden af
you all ate that
weidden af
they ate that
Future tense
zal afweiden
I will eat that
zult afweiden
you will eat that
zal afweiden
he/she/it will eat that
zullen afweiden
we will eat that
zullen afweiden
you all will eat that
zullen afweiden
they will eat that
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afweiden
I would eat that
zou afweiden
you would eat that
zou afweiden
he/she/it would eat that
zouden afweiden
we would eat that
zouden afweiden
you all would eat that
zouden afweiden
they would eat that
Subjunctive mood
weide af
I eat that
weide af
you eat that
weide af
he/she/it eat that
weide af
we eat that
weide af
you all eat that
weide af
they eat that
Past perfect tense
had afgeweid
I had eaten that
had afgeweid
you had eaten that
had afgeweid
he/she/it had eaten that
hadden afgeweid
we had eaten that
hadden afgeweid
you all had eaten that
hadden afgeweid
they had eaten that
Future perf.
zal afgeweid hebben
I will have eaten that
zal afgeweid hebben
you will have eaten that
zal afgeweid hebben
he/she/it will have eaten that
zullen afgeweid hebben
we will have eaten that
zullen afgeweid hebben
you all will have eaten that
zullen afgeweid hebben
they will have eaten that
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeweid hebben
I would have eaten that
zou afgeweid hebben
you would have eaten that
zou afgeweid hebben
he/she/it would have eaten that
zouden afgeweid hebben
we would have eaten that
zouden afgeweid hebben
you all would have eaten that
zouden afgeweid hebben
they would have eaten that
Present bijzin tense
afweid
I eat that
afweidt
you eat that
afweidt
he/she/it eats that
afweiden
we eat that
afweiden
you all eat that
afweiden
they eat that
Past bijzin tense
afweidde
I ate that
afweidde
you ate that
afweidde
he/she/it ate that
afweidden
we ate that
afweidden
you all ate that
afweidden
they ate that
Future bijzin tense
zal afweiden
I will eat that
zult afweiden
you will eat that
zal afweiden
he/she/it will eat that
zullen afweiden
we will eat that
zullen afweiden
you all will eat that
zullen afweiden
they will eat that
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afweiden
I would eat that
zou afweiden
you would eat that
zou afweiden
he/she/it would eat that
zouden afweiden
we would eat that
zouden afweiden
you all would eat that
zouden afweiden
they would eat that
Subjunctive bijzin mood
afweide
I eat that
afweide
you eat that
afweide
he/she/it eat that
afweide
we eat that
afweide
you all eat that
afweide
they eat that
Du
Ihr
Imperative mood
weid af
eat that
weidt af
eat that

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afleiden
distract
afwenden
turn
afwenken
do
afwennen
do
afwerken
deflect
afwerpen
shed
afwinden
unwind
arbeiden
work
beweiden
do
omweiden
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afstoven
do
aftuimelen
do
afvechten
do
afvloeien
drain
afvullen
fill
afwegen
weigh
afweken
do
afzemen
do
afzetten
amputate
afzitten
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'eat that':

None found.
Learning languages?