Vastkleven (to stick) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of vastkleven

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kleef vast
I stick
kleeft vast
you stick
kleeft vast
he/she/it sticks
kleven vast
we stick
kleven vast
you all stick
kleven vast
they stick
Present perfect tense
heb vastgekleefd
I have sticked
hebt vastgekleefd
you have sticked
heeft vastgekleefd
he/she/it has sticked
hebben vastgekleefd
we have sticked
hebben vastgekleefd
you all have sticked
hebben vastgekleefd
they have sticked
Past tense
kleefde vast
I sticked
kleefde vast
you sticked
kleefde vast
he/she/it sticked
kleefden vast
we sticked
kleefden vast
you all sticked
kleefden vast
they sticked
Future tense
zal vastkleven
I will stick
zult vastkleven
you will stick
zal vastkleven
he/she/it will stick
zullen vastkleven
we will stick
zullen vastkleven
you all will stick
zullen vastkleven
they will stick
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou vastkleven
I would stick
zou vastkleven
you would stick
zou vastkleven
he/she/it would stick
zouden vastkleven
we would stick
zouden vastkleven
you all would stick
zouden vastkleven
they would stick
Subjunctive mood
kleve vast
I stick
kleve vast
you stick
kleve vast
he/she/it stick
kleve vast
we stick
kleve vast
you all stick
kleve vast
they stick
Past perfect tense
had vastgekleefd
I had sticked
had vastgekleefd
you had sticked
had vastgekleefd
he/she/it had sticked
hadden vastgekleefd
we had sticked
hadden vastgekleefd
you all had sticked
hadden vastgekleefd
they had sticked
Future perf.
zal vastgekleefd hebben
I will have sticked
zal vastgekleefd hebben
you will have sticked
zal vastgekleefd hebben
he/she/it will have sticked
zullen vastgekleefd hebben
we will have sticked
zullen vastgekleefd hebben
you all will have sticked
zullen vastgekleefd hebben
they will have sticked
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou vastgekleefd hebben
I would have sticked
zou vastgekleefd hebben
you would have sticked
zou vastgekleefd hebben
he/she/it would have sticked
zouden vastgekleefd hebben
we would have sticked
zouden vastgekleefd hebben
you all would have sticked
zouden vastgekleefd hebben
they would have sticked
Present bijzin tense
vastkleef
I stick
vastkleeft
you stick
vastkleeft
he/she/it sticks
vastkleven
we stick
vastkleven
you all stick
vastkleven
they stick
Past bijzin tense
vastkleefde
I sticked
vastkleefde
you sticked
vastkleefde
he/she/it sticked
vastkleefden
we sticked
vastkleefden
you all sticked
vastkleefden
they sticked
Future bijzin tense
zal vastkleven
I will stick
zult vastkleven
you will stick
zal vastkleven
he/she/it will stick
zullen vastkleven
we will stick
zullen vastkleven
you all will stick
zullen vastkleven
they will stick
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou vastkleven
I would stick
zou vastkleven
you would stick
zou vastkleven
he/she/it would stick
zouden vastkleven
we would stick
zouden vastkleven
you all would stick
zouden vastkleven
they would stick
Subjunctive bijzin mood
vastkleve
I stick
vastkleve
you stick
vastkleve
he/she/it stick
vastkleve
we stick
vastkleve
you all stick
vastkleve
they stick
Du
Ihr
Imperative mood
kleef vast
stick
kleeft vast
stick

Examples of vastkleven

Example in DutchTranslation in English
- Het laat de vloeistof vastkleven... op het vlees van het slachtoffer, waardoor het langer blijft doorbranden.It caused the liquid to stick to the victim's flesh and keep burning for a longer period of time
En hier. in deze tas zit 't pek dat iedereen die krammen wil slaan vastkleeft.And here, in this bag I carry a pitch that will stick it together, People want to wreck jugs with these bad clamps.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'stick':

None found.
Learning languages?