Uitkaarden (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of uitkaarden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kaard uit
I do
kaardt uit
you do
kaardt uit
he/she/it does
kaarden uit
we do
kaarden uit
you all do
kaarden uit
they do
Present perfect tense
heb uitgekaard
I have done
hebt uitgekaard
you have done
heeft uitgekaard
he/she/it has done
hebben uitgekaard
we have done
hebben uitgekaard
you all have done
hebben uitgekaard
they have done
Past tense
kaardde uit
I did
kaardde uit
you did
kaardde uit
he/she/it did
kaardden uit
we did
kaardden uit
you all did
kaardden uit
they did
Future tense
zal uitkaarden
I will do
zult uitkaarden
you will do
zal uitkaarden
he/she/it will do
zullen uitkaarden
we will do
zullen uitkaarden
you all will do
zullen uitkaarden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitkaarden
I would do
zou uitkaarden
you would do
zou uitkaarden
he/she/it would do
zouden uitkaarden
we would do
zouden uitkaarden
you all would do
zouden uitkaarden
they would do
Subjunctive mood
kaarde uit
I do
kaarde uit
you do
kaarde uit
he/she/it do
kaarde uit
we do
kaarde uit
you all do
kaarde uit
they do
Past perfect tense
had uitgekaard
I had done
had uitgekaard
you had done
had uitgekaard
he/she/it had done
hadden uitgekaard
we had done
hadden uitgekaard
you all had done
hadden uitgekaard
they had done
Future perf.
zal uitgekaard hebben
I will have done
zal uitgekaard hebben
you will have done
zal uitgekaard hebben
he/she/it will have done
zullen uitgekaard hebben
we will have done
zullen uitgekaard hebben
you all will have done
zullen uitgekaard hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgekaard hebben
I would have done
zou uitgekaard hebben
you would have done
zou uitgekaard hebben
he/she/it would have done
zouden uitgekaard hebben
we would have done
zouden uitgekaard hebben
you all would have done
zouden uitgekaard hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitkaard
I do
uitkaardt
you do
uitkaardt
he/she/it does
uitkaarden
we do
uitkaarden
you all do
uitkaarden
they do
Past bijzin tense
uitkaardde
I did
uitkaardde
you did
uitkaardde
he/she/it did
uitkaardden
we did
uitkaardden
you all did
uitkaardden
they did
Future bijzin tense
zal uitkaarden
I will do
zult uitkaarden
you will do
zal uitkaarden
he/she/it will do
zullen uitkaarden
we will do
zullen uitkaarden
you all will do
zullen uitkaarden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitkaarden
I would do
zou uitkaarden
you would do
zou uitkaarden
he/she/it would do
zouden uitkaarden
we would do
zouden uitkaarden
you all would do
zouden uitkaarden
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitkaarde
I do
uitkaarde
you do
uitkaarde
he/she/it do
uitkaarde
we do
uitkaarde
you all do
uitkaarde
they do
Du
Ihr
Imperative mood
kaard uit
do
kaardt uit
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?