Dutch
Afrikaans
Albanian
Arabic
Azeri
Basque
Catalan
Danish
Dutch
English
Esperanto
Estonian
Faroese
Finnish verbs
Finnish adjectives
Finnish nouns
French
German
Hawaiian
Hebrew
Hungarian
Icelandic
Indonesian
Italian
Japanese
Latvian
Lithuanian
Macedonian
Malay
Maltese
Maori
Modern Greek
Norwegian
Persian
Polish
Portuguese
Quechua
Romanian
Russian verbs
Russian adjectives
Russian nouns
Spanish
Swedish
Thai
Turkish
Vietnamese
Speak any language with confidence
Take our quick quiz to start your journey to fluency today!
Get started
Search
Uitjubelen (to do) conjugation
Dutch
Conjugation of uitjubelen
Translation
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
jubel uit
I do
jubelt uit
you do
jubelt uit
he/she/it does
jubelen uit
we do
jubelen uit
you all do
jubelen uit
they do
Present perfect tense
heb uitgejubeld
I have done
hebt uitgejubeld
you have done
heeft uitgejubeld
he/she/it has done
hebben uitgejubeld
we have done
hebben uitgejubeld
you all have done
hebben uitgejubeld
they have done
Past tense
jubelde uit
I did
jubelde uit
you did
jubelde uit
he/she/it did
jubelden uit
we did
jubelden uit
you all did
jubelden uit
they did
Future tense
zal uitjubelen
I will do
zult uitjubelen
you will do
zal uitjubelen
he/she/it will do
zullen uitjubelen
we will do
zullen uitjubelen
you all will do
zullen uitjubelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitjubelen
I would do
zou uitjubelen
you would do
zou uitjubelen
he/she/it would do
zouden uitjubelen
we would do
zouden uitjubelen
you all would do
zouden uitjubelen
they would do
Subjunctive mood
jubele uit
I do
jubele uit
you do
jubele uit
he/she/it do
jubele uit
we do
jubele uit
you all do
jubele uit
they do
Past perfect tense
had uitgejubeld
I had done
had uitgejubeld
you had done
had uitgejubeld
he/she/it had done
hadden uitgejubeld
we had done
hadden uitgejubeld
you all had done
hadden uitgejubeld
they had done
Future perf.
zal uitgejubeld hebben
I will have done
zal uitgejubeld hebben
you will have done
zal uitgejubeld hebben
he/she/it will have done
zullen uitgejubeld hebben
we will have done
zullen uitgejubeld hebben
you all will have done
zullen uitgejubeld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgejubeld hebben
I would have done
zou uitgejubeld hebben
you would have done
zou uitgejubeld hebben
he/she/it would have done
zouden uitgejubeld hebben
we would have done
zouden uitgejubeld hebben
you all would have done
zouden uitgejubeld hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitjubel
I do
uitjubelt
you do
uitjubelt
he/she/it does
uitjubelen
we do
uitjubelen
you all do
uitjubelen
they do
Past bijzin tense
uitjubelde
I did
uitjubelde
you did
uitjubelde
he/she/it did
uitjubelden
we did
uitjubelden
you all did
uitjubelden
they did
Future bijzin tense
zal uitjubelen
I will do
zult uitjubelen
you will do
zal uitjubelen
he/she/it will do
zullen uitjubelen
we will do
zullen uitjubelen
you all will do
zullen uitjubelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitjubelen
I would do
zou uitjubelen
you would do
zou uitjubelen
he/she/it would do
zouden uitjubelen
we would do
zouden uitjubelen
you all would do
zouden uitjubelen
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitjubele
I do
uitjubele
you do
uitjubele
he/she/it do
uitjubele
we do
uitjubele
you all do
uitjubele
they do
Du
Ihr
Imperative mood
jubel uit
do
jubelt uit
do
More Dutch verbs
Related
Not found
We have none.
Similar
Not found
We have none.
Similar but longer
Not found
We have none.
Random
toewaaien
waft
uitbarsten
erupt
uitdijen
grow
uitgloeien
do
uitgommen
out payments
uitjouwen
hoot
uitkaarden
do
uitknijpen
do
uitkoteren
do
uitkragen
do
Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':
None found.