Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

uitbleken

to bleach

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of uitbleken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bleek uit
I bleach
bleekt uit
you bleach
bleekt uit
he/she/it bleaches
bleken uit
we bleach
bleken uit
you all bleach
bleken uit
they bleach
Present perfect tense
heb uitgebleekt
I have bleached
hebt uitgebleekt
you have bleached
heeft uitgebleekt
he/she/it has bleached
hebben uitgebleekt
we have bleached
hebben uitgebleekt
you all have bleached
hebben uitgebleekt
they have bleached
Past tense
bleekte uit
I bleached
bleekte uit
you bleached
bleekte uit
he/she/it bleached
bleekten uit
we bleached
bleekten uit
you all bleached
bleekten uit
they bleached
Future tense
zal uitbleken
I will bleach
zult uitbleken
you will bleach
zal uitbleken
he/she/it will bleach
zullen uitbleken
we will bleach
zullen uitbleken
you all will bleach
zullen uitbleken
they will bleach
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitbleken
I would bleach
zou uitbleken
you would bleach
zou uitbleken
he/she/it would bleach
zouden uitbleken
we would bleach
zouden uitbleken
you all would bleach
zouden uitbleken
they would bleach
Subjunctive mood
bleke uit
I bleach
bleke uit
you bleach
bleke uit
he/she/it bleach
bleke uit
we bleach
bleke uit
you all bleach
bleke uit
they bleach
Past perfect tense
had uitgebleekt
I had bleached
had uitgebleekt
you had bleached
had uitgebleekt
he/she/it had bleached
hadden uitgebleekt
we had bleached
hadden uitgebleekt
you all had bleached
hadden uitgebleekt
they had bleached
Future perf.
zal uitgebleekt hebben
I will have bleached
zal uitgebleekt hebben
you will have bleached
zal uitgebleekt hebben
he/she/it will have bleached
zullen uitgebleekt hebben
we will have bleached
zullen uitgebleekt hebben
you all will have bleached
zullen uitgebleekt hebben
they will have bleached
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgebleekt hebben
I would have bleached
zou uitgebleekt hebben
you would have bleached
zou uitgebleekt hebben
he/she/it would have bleached
zouden uitgebleekt hebben
we would have bleached
zouden uitgebleekt hebben
you all would have bleached
zouden uitgebleekt hebben
they would have bleached
Present bijzin tense
uitbleek
I bleach
uitbleekt
you bleach
uitbleekt
he/she/it bleaches
uitbleken
we bleach
uitbleken
you all bleach
uitbleken
they bleach
Past bijzin tense
uitbleekte
I bleached
uitbleekte
you bleached
uitbleekte
he/she/it bleached
uitbleekten
we bleached
uitbleekten
you all bleached
uitbleekten
they bleached
Future bijzin tense
zal uitbleken
I will bleach
zult uitbleken
you will bleach
zal uitbleken
he/she/it will bleach
zullen uitbleken
we will bleach
zullen uitbleken
you all will bleach
zullen uitbleken
they will bleach
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitbleken
I would bleach
zou uitbleken
you would bleach
zou uitbleken
he/she/it would bleach
zouden uitbleken
we would bleach
zouden uitbleken
you all would bleach
zouden uitbleken
they would bleach
Subjunctive bijzin mood
uitbleke
I bleach
uitbleke
you bleach
uitbleke
he/she/it bleach
uitbleke
we bleach
uitbleke
you all bleach
uitbleke
they bleach
Du
Ihr
Imperative mood
bleek uit
bleach
bleekt uit
bleach