Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

uitzieken

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of uitzieken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ziek uit
I do
ziekt uit
you do
ziekt uit
he/she/it does
zieken uit
we do
zieken uit
you all do
zieken uit
they do
Present perfect tense
heb uitgeziekt
I have done
hebt uitgeziekt
you have done
heeft uitgeziekt
he/she/it has done
hebben uitgeziekt
we have done
hebben uitgeziekt
you all have done
hebben uitgeziekt
they have done
Past tense
ziekte uit
I did
ziekte uit
you did
ziekte uit
he/she/it did
ziekten uit
we did
ziekten uit
you all did
ziekten uit
they did
Future tense
zal uitzieken
I will do
zult uitzieken
you will do
zal uitzieken
he/she/it will do
zullen uitzieken
we will do
zullen uitzieken
you all will do
zullen uitzieken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitzieken
I would do
zou uitzieken
you would do
zou uitzieken
he/she/it would do
zouden uitzieken
we would do
zouden uitzieken
you all would do
zouden uitzieken
they would do
Subjunctive mood
zieke uit
I do
zieke uit
you do
zieke uit
he/she/it do
zieke uit
we do
zieke uit
you all do
zieke uit
they do
Past perfect tense
had uitgeziekt
I had done
had uitgeziekt
you had done
had uitgeziekt
he/she/it had done
hadden uitgeziekt
we had done
hadden uitgeziekt
you all had done
hadden uitgeziekt
they had done
Future perf.
zal uitgeziekt hebben
I will have done
zal uitgeziekt hebben
you will have done
zal uitgeziekt hebben
he/she/it will have done
zullen uitgeziekt hebben
we will have done
zullen uitgeziekt hebben
you all will have done
zullen uitgeziekt hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgeziekt hebben
I would have done
zou uitgeziekt hebben
you would have done
zou uitgeziekt hebben
he/she/it would have done
zouden uitgeziekt hebben
we would have done
zouden uitgeziekt hebben
you all would have done
zouden uitgeziekt hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitziek
I do
uitziekt
you do
uitziekt
he/she/it does
uitzieken
we do
uitzieken
you all do
uitzieken
they do
Past bijzin tense
uitziekte
I did
uitziekte
you did
uitziekte
he/she/it did
uitziekten
we did
uitziekten
you all did
uitziekten
they did
Future bijzin tense
zal uitzieken
I will do
zult uitzieken
you will do
zal uitzieken
he/she/it will do
zullen uitzieken
we will do
zullen uitzieken
you all will do
zullen uitzieken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitzieken
I would do
zou uitzieken
you would do
zou uitzieken
he/she/it would do
zouden uitzieken
we would do
zouden uitzieken
you all would do
zouden uitzieken
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitzieke
I do
uitzieke
you do
uitzieke
he/she/it do
uitzieke
we do
uitzieke
you all do
uitzieke
they do
Du
Ihr
Imperative mood
ziek uit
do
ziekt uit
do

Examples of uitzieken

Ga maar lekker thuis uitzieken en vraag even of ze een nieuwe fax sturen.

Now why don't you go on home and take care of yourself And get in bed? And shred that and have him send me a clean fax, all right?

- Hij ziet er niet ziek uit.

- He doesn't look sick.

- Je ziet er ziek uit, Claire.

Claire, you don't look well.

- Je ziet er ziek uit.

- You don't look all right. - No, I'm...

- hij ziet er volgens mij niet ziek uit.

- He doesn't look ill to me.

-Je ziet er ziek uit.

- Well, you don't look well.

Charlie gaat zieken uit de weg.

Charlie doesn't go near sick women.

Toen de zon opkwam boven het water, verdween de ziekte uit het dorp.

When the sun rose over the water, so did the sick of the village.

We willen dat ze goed uitziekt.

And she doesn't need to come back to work till she's goo and ready.