Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Pluizen (to pick) conjugation

Dutch
2 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pluis
pluist
pluist
pluizen
pluizen
pluizen
Present perfect tense
heb geplozen
hebt geplozen
heeft geplozen
hebben geplozen
hebben geplozen
hebben geplozen
Past tense
ploos
ploos
ploos
plozen
plozen
plozen
Future tense
zal pluizen
zult pluizen
zal pluizen
zullen pluizen
zullen pluizen
zullen pluizen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou pluizen
zou pluizen
zou pluizen
zouden pluizen
zouden pluizen
zouden pluizen
Subjunctive mood
pluize
pluize
pluize
pluize
pluize
pluize
Past perfect tense
had geplozen
had geplozen
had geplozen
hadden geplozen
hadden geplozen
hadden geplozen
Future perf.
zal geplozen hebben
zal geplozen hebben
zal geplozen hebben
zullen geplozen hebben
zullen geplozen hebben
zullen geplozen hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geplozen hebben
zou geplozen hebben
zou geplozen hebben
zouden geplozen hebben
zouden geplozen hebben
zouden geplozen hebben
Du
Ihr
Imperative mood
pluis
pluist

Examples of pluizen

Example in DutchTranslation in English
Goede vraag. We pluizen zijn leven na hopend een antwoord te vinden.We've been picking apart his life trying to find an answer to that.
Wat een einde om door dokter Graves en z'n studenten uit elkaar geplozen te worden.What was the value of her life? To end up being picked apart by the likes of Dr. Graves and his bumbling students?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

gruizen
do
kluizen
do
plenzen
do
plonzen
splash
pluggen
plug
pluimen
plume
plukken
pick
plussen
do
sluizen
do

Similar but longer

afpluizen
do
napluizen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'pick':

None found.