Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Plaggen (to do) conjugation

Dutch
2 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
plag
plagt
plagt
plaggen
plaggen
plaggen
Present perfect tense
heb geplagd
hebt geplagd
heeft geplagd
hebben geplagd
hebben geplagd
hebben geplagd
Past tense
plagde
plagde
plagde
plagden
plagden
plagden
Future tense
zal plaggen
zult plaggen
zal plaggen
zullen plaggen
zullen plaggen
zullen plaggen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou plaggen
zou plaggen
zou plaggen
zouden plaggen
zouden plaggen
zouden plaggen
Subjunctive mood
plagge
plagge
plagge
plagge
plagge
plagge
Past perfect tense
had geplagd
had geplagd
had geplagd
hadden geplagd
hadden geplagd
hadden geplagd
Future perf.
zal geplagd hebben
zal geplagd hebben
zal geplagd hebben
zullen geplagd hebben
zullen geplagd hebben
zullen geplagd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geplagd hebben
zou geplagd hebben
zou geplagd hebben
zouden geplagd hebben
zouden geplagd hebben
zouden geplagd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
plag
plagt

Examples of plaggen

Example in DutchTranslation in English
Als je het me niet vertelt, dan verbrand ik jullie in je tenten en plaggen holen.If you don't tell me, I'll burn you in your tents and sod holes.
Je hoeft de losse plaggen naast de green niet te repareren .You don't repair divots off the green.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

plakken
paste
plannen
windsurf
planten
plant
plassen
pee
platten
do
plengen
shed
ploegen
plough
pluggen
plug
vlaggen
do

Similar but longer

afplaggen
turf

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.