Opwerken (to work up) conjugation

Dutch
7 examples

Conjugation of opwerken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
werk op
I work up
werkt op
you work up
werkt op
he/she/it works up
werken op
we work up
werken op
you all work up
werken op
they work up
Present perfect tense
heb opgewerkt
I have worked up
hebt opgewerkt
you have worked up
heeft opgewerkt
he/she/it has worked up
hebben opgewerkt
we have worked up
hebben opgewerkt
you all have worked up
hebben opgewerkt
they have worked up
Past tense
werkte op
I worked up
werkte op
you worked up
werkte op
he/she/it worked up
werkten op
we worked up
werkten op
you all worked up
werkten op
they worked up
Future tense
zal opwerken
I will work up
zult opwerken
you will work up
zal opwerken
he/she/it will work up
zullen opwerken
we will work up
zullen opwerken
you all will work up
zullen opwerken
they will work up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opwerken
I would work up
zou opwerken
you would work up
zou opwerken
he/she/it would work up
zouden opwerken
we would work up
zouden opwerken
you all would work up
zouden opwerken
they would work up
Subjunctive mood
werke op
I work up
werke op
you work up
werke op
he/she/it work up
werke op
we work up
werke op
you all work up
werke op
they work up
Past perfect tense
had opgewerkt
I had worked up
had opgewerkt
you had worked up
had opgewerkt
he/she/it had worked up
hadden opgewerkt
we had worked up
hadden opgewerkt
you all had worked up
hadden opgewerkt
they had worked up
Future perf.
zal opgewerkt hebben
I will have worked up
zal opgewerkt hebben
you will have worked up
zal opgewerkt hebben
he/she/it will have worked up
zullen opgewerkt hebben
we will have worked up
zullen opgewerkt hebben
you all will have worked up
zullen opgewerkt hebben
they will have worked up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgewerkt hebben
I would have worked up
zou opgewerkt hebben
you would have worked up
zou opgewerkt hebben
he/she/it would have worked up
zouden opgewerkt hebben
we would have worked up
zouden opgewerkt hebben
you all would have worked up
zouden opgewerkt hebben
they would have worked up
Present bijzin tense
opwerk
I work up
opwerkt
you work up
opwerkt
he/she/it works up
opwerken
we work up
opwerken
you all work up
opwerken
they work up
Past bijzin tense
opwerkte
I worked up
opwerkte
you worked up
opwerkte
he/she/it worked up
opwerkten
we worked up
opwerkten
you all worked up
opwerkten
they worked up
Future bijzin tense
zal opwerken
I will work up
zult opwerken
you will work up
zal opwerken
he/she/it will work up
zullen opwerken
we will work up
zullen opwerken
you all will work up
zullen opwerken
they will work up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opwerken
I would work up
zou opwerken
you would work up
zou opwerken
he/she/it would work up
zouden opwerken
we would work up
zouden opwerken
you all would work up
zouden opwerken
they would work up
Subjunctive bijzin mood
opwerke
I work up
opwerke
you work up
opwerke
he/she/it work up
opwerke
we work up
opwerke
you all work up
opwerke
they work up
Du
Ihr
Imperative mood
werk op
work up
werkt op
work up

Examples of opwerken

Example in DutchTranslation in English
- opwerken tot televiesie en radio.- work up to television and radio.
Jij moet je zelfs nog opwerken naar een laag zelfvertrouwen.Valerie, you're the only person I know that has to work up to low self-esteem.
Ik heet Joe Peretti, ik werk op de heuvel.I'm Joe Peretti. I work up the hill.
Karl, controleer best eens Heinrich's werk op het machineverdiep.Karl, you better check on Heinrich's work up on the machine floor.
Ik had haar nieuwsgierig en opgewerkt.I had her curious and worked up.
Oh arme Claudius, weet je dat hij opwerkte in een klein bouwbedrijf voor viaducten.Oh poor Claudius, you know he worked up a nice little business building viaducts.
We welkomen een man die gestart is als slaaf, maar zich opwerkte tot de heer van alles!Welcome a man who started as a slave, but worked up to lord of all creation!

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afwerken
deflect
bewerken
work
inwerken
affect
nawerken
work overtime
omwerken
scarify
opdirken
spruce
opharken
rake
opmerken
observe
opwekken
stimulate
opwellen
well up
opwerpen
raise

Similar but longer

openwerken
open work

Random

opiniƫren
form opinions
opschorsen
do
opspeuren
sleuth
opstutten
do
opvaren
moderate
opwaarderen
upgrade
opwellen
well up
opwerpen
raise
opzwepen
whip
ordonneren
ordain

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'work up':

None found.
Learning languages?