Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

opschoppen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of opschoppen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schop op
I do
schopt op
you do
schopt op
he/she/it does
schoppen op
we do
schoppen op
you all do
schoppen op
they do
Present perfect tense
heb opgeschopt
I have done
hebt opgeschopt
you have done
heeft opgeschopt
he/she/it has done
hebben opgeschopt
we have done
hebben opgeschopt
you all have done
hebben opgeschopt
they have done
Past tense
schopte op
I did
schopte op
you did
schopte op
he/she/it did
schopten op
we did
schopten op
you all did
schopten op
they did
Future tense
zal opschoppen
I will do
zult opschoppen
you will do
zal opschoppen
he/she/it will do
zullen opschoppen
we will do
zullen opschoppen
you all will do
zullen opschoppen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opschoppen
I would do
zou opschoppen
you would do
zou opschoppen
he/she/it would do
zouden opschoppen
we would do
zouden opschoppen
you all would do
zouden opschoppen
they would do
Subjunctive mood
schoppe op
I do
schoppe op
you do
schoppe op
he/she/it do
schoppe op
we do
schoppe op
you all do
schoppe op
they do
Past perfect tense
had opgeschopt
I had done
had opgeschopt
you had done
had opgeschopt
he/she/it had done
hadden opgeschopt
we had done
hadden opgeschopt
you all had done
hadden opgeschopt
they had done
Future perf.
zal opgeschopt hebben
I will have done
zal opgeschopt hebben
you will have done
zal opgeschopt hebben
he/she/it will have done
zullen opgeschopt hebben
we will have done
zullen opgeschopt hebben
you all will have done
zullen opgeschopt hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgeschopt hebben
I would have done
zou opgeschopt hebben
you would have done
zou opgeschopt hebben
he/she/it would have done
zouden opgeschopt hebben
we would have done
zouden opgeschopt hebben
you all would have done
zouden opgeschopt hebben
they would have done
Present bijzin tense
opschop
I do
opschopt
you do
opschopt
he/she/it does
opschoppen
we do
opschoppen
you all do
opschoppen
they do
Past bijzin tense
opschopte
I did
opschopte
you did
opschopte
he/she/it did
opschopten
we did
opschopten
you all did
opschopten
they did
Future bijzin tense
zal opschoppen
I will do
zult opschoppen
you will do
zal opschoppen
he/she/it will do
zullen opschoppen
we will do
zullen opschoppen
you all will do
zullen opschoppen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opschoppen
I would do
zou opschoppen
you would do
zou opschoppen
he/she/it would do
zouden opschoppen
we would do
zouden opschoppen
you all would do
zouden opschoppen
they would do
Subjunctive bijzin mood
opschoppe
I do
opschoppe
you do
opschoppe
he/she/it do
opschoppe
we do
opschoppe
you all do
opschoppe
they do
Du
Ihr
Imperative mood
schop op
do
schopt op
do

Examples of opschoppen

Ik schop op alles dat ik niet graag heb en ik zal liefde vinden, en genot en tederheid, en passie..."

I will kick anything that I don't lik e and I'll find love, and pleasure and tenderness, and passion..."

Je ging met die schop op hem af.

You took the shovel to him, but you couldn't do it, so you ran.

Eigenlijk, zal ik je laten draaien als een tol... je lunch opeten, je meisje stelen en je hond schoppen op hetzelfde moment.

As a matter of fact, I'll spin you like a top, eat your lunch, steal your girl and kick your dog at the same time.