Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Koteren (to do) conjugation

Dutch
2 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
koter
kotert
kotert
koteren
koteren
koteren
Present perfect tense
heb gekoterd
hebt gekoterd
heeft gekoterd
hebben gekoterd
hebben gekoterd
hebben gekoterd
Past tense
koterde
koterde
koterde
koterden
koterden
koterden
Future tense
zal koteren
zult koteren
zal koteren
zullen koteren
zullen koteren
zullen koteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou koteren
zou koteren
zou koteren
zouden koteren
zouden koteren
zouden koteren
Subjunctive mood
kotere
kotere
kotere
kotere
kotere
kotere
Past perfect tense
had gekoterd
had gekoterd
had gekoterd
hadden gekoterd
hadden gekoterd
hadden gekoterd
Future perf.
zal gekoterd hebben
zal gekoterd hebben
zal gekoterd hebben
zullen gekoterd hebben
zullen gekoterd hebben
zullen gekoterd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekoterd hebben
zou gekoterd hebben
zou gekoterd hebben
zouden gekoterd hebben
zouden gekoterd hebben
zouden gekoterd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
koter
kotert

Examples of koteren

Example in DutchTranslation in English
Dat ik op zijn stoep sta met een koter en dat hij ervoor moet betalen.Thinks I'm going to rock up at his doorstep with a sprog and he'll have to pay for it.
Was het 'n koter die wat cijfers heeft ingedrukt ?Right. It's just some rug rat... drooling over the phone, punching numbers, like a random thing.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

acteren
act
afteren
do
beteren
mend
boteren
butter
citeren
quote
dateren
date
doteren
dope
enteren
inoculate
etteren
suppurate
fêteren
do
interen
sinter
kaderen
fit
keperen
twill
keveren
do
klieren
do

Similar but longer

koesteren
cherish
koeteren
do
kotteren
cotter
opkoteren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.